52
Herziening CUR-
Aanbeveling 77 (2)
Inhoud en achtergronden van herziene rekenregels
ongewapende onderwaterbetonvloeren
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
53
1 Onderwaterbetonvloer van het
Groninger Forum
foto: Hans Roggen, ABT
Met de komst van CUR-Aanbeveling 77 'Rekenregels
voor ongewapende onderwaterbetonvloeren' in
2001 (CA 77:2001) werd voorzien in een grote
behoefte van bouwend Nederland. Deze CA is in
de afgelopen jaren op grote schaal toegepast en
heeft haar waarde bewezen als ontwerpinstrument.
In 2014 is een herziene versie uitgekomen
(CA 77:2014). Dit tweede artikel in een serie van
vier gaat over de inhoud en de achtergronden van
de herziene rekenregels.
In het eerste deel van deze serie [3] werden de drie belangrijk-
ste redenen voor de herziening van CA 77 al genoemd:
- Het oplossen van het probleem bij ondiepe bouwputten met
relatief slappe ankers ('opbollende' momenten zijn te groot
om de vloer ongescheurd te houden en de stempeldruk is te
klein om de gescheurde vloer vervolgens te kunnen laten
voldoen);
- Het corrigeren van onvolkomenheden (met name mogelijke overschatting van de ponssterkte bij schotelankers of stalen
paal met op één niveau opgelaste nokken en aanpassing
ponstoets bij trekelement met ribbels);
- Het aansluiten van de Aanbeveling op de Eurocode, waarbij ook de toetsing op dwarskracht is toegevoegd.
In het betreffende artikel is tevens aangegeven hoe door middel
van kalibratie die aansluiting is bewerkstelligd. Het artikel sloot
af met de stand van zaken half maart 2013, waarin een aantal
wijzigingen werd aangegeven die toen al waren vastgesteld,
plus een aantal onderwerpen die toen nog in onderzoek waren.
Inmiddels is dat onderzoek afgerond en op 7 februari 2014 is
de inhoud van de herziene CA vastgesteld.
Het tot stand komen van CA 77:2014 is in zekere zin een itera-
tief proces geweest, waarbij op diverse momenten de concept-
regels zijn toegepast op een aantal van tevoren goed gedefini-
eerde cases. Dit heeft veel tijd en inspanning gekost, maar heeft
als groot voordeel gehad dat toepassing van de herziene CA het
beoogde effect heeft en in het algemeen niet leidt tot onvoor -
ziene uitkomsten.
In dit tweede artikel wordt zoals gezegd ingegaan op de inhoud
van de herziene Aanbeveling. Waar nodig zal aandacht worden
besteed aan de achtergronden en aan de verschillen ten
opzichte van CA 77:2001 [1].
Herziening CUR-
Aanbeveling 77 (2)
1
ir. Peter Hagenaars RO,
ing. Eelco de Winter RO
1)
Royal HaskoningDHV
ir. Johan Galjaard MBA RO
1)
ABT
dr.ir. Cor Van der Veen
1)
TU Delft
1) De auteurs zijn allen lid van SBRCURnet-voorschriftencommissie 95 'Rekenregels
voor ongewapende onderwaterbetonvloeren' (VC95), die het proces heeft begeleid
om tot CUR-Aanbeveling 77:2014 te komen. Peter Hagenaars is secretaris
rapporteur, Johan Galjaard is voorzitter.
Artikelenserie
Dit artikel is de tweede in een serie van vier artikelen over CUR-
Aanbeveling 77. Het eerste artikel uit Cement 2013/3 [3] vormde
de inleiding. Dit tweede artikel handelt over de inhoud en de
achtergronden van de herziene rekenregels. Het gaat ervan uit
dat de lezer bekend is met de CA 77:2001 en het inleidende
artikel [3]. In het later te verschijnen, derde artikel zullen enkele
onderwerpen nader worden behandeld en in het vierde worden
de nieuwe rekenregels verduidelijkt met enkele rekenvoorbeelden.
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
54
- Er worden geen regels voor de waterdichtheid gegeven;
- De toetsing van de keerwand en trekelementen wordt expli-ciet benoemd, want deze vormen een essentiële schakel in de
veiligheid van het totale systeem.
Eisen, belastingfactoren en materiaaleigenschappen
De belangrijkste eis bij het ontwerpen van onderwaterbeton-
vloeren (owb) is: in de UGT mogen het draagvermogen van de
owb-vloer, keerwand, trekelementen en de onderlinge verbin -
dingen niet worden overschreden. Het draagvermogen van de
owb-vloer moet worden bepaald in de korte richting, als
gunstigste van mechanisme A (toets B1: ongescheurde vloer,
bezwijken bij overschrijding betontreksterkte) en mechanisme B
(toets B2: gescheurde vloer met drukbogensysteem, bezwijken
door overschrijding betondruksterkte). Voor het draagvermogen
van de keerwand en de trekelementen, zowel constructief als
geotechnisch, worden geen regels gegeven maar wordt verwe -
zen naar vigerende normen. Wel wordt, explicieter dan in [1],
aangegeven hoe voor die onderdelen de rekenwaarde van de
trekbelasting moet worden bepaald. Zo moet voor de belasting-
factor voor de opwaartse waterdruk minimaal ?
w;sup = 1,2
worden gehanteerd en dient de trekbelasting te worden geba-
seerd op minimaal het effectieve vloeroppervlak (behorend bij
oneindig stijve trekelementen) maal de opwaartse waterdruk.
Voor een middenpaal geldt voor het effectieve vloeroppervlak
A = L
x ? L y en voor een randpaal mag de opwaartse trekbelas-
ting worden gereduceerd met ? ? F
stempel,d .
Scope
De scope van CA 77 is nu explicieter verwoord dan in [1]:
- Droog gepompte bouwkuipvloer nog zonder verdere activitei -
ten;
- CA 77 is primair bedoeld voor onderwaterbetonvloeren met één type trekpaal met gelijke of onderling weinig verschil-
lende stijfheden en geplaatst in een regelmatig patroon, dat
met liggergedrag kan worden beschreven. Afwijkende situaties
worden wel kort beschouwd (inclusief o.a. aandachtspunten
bij een plaatmodel in de bijlage);
- Alleen ontwerpaspecten worden beschouwd. Wel worden uitvoeringsaspecten beschouwd die directe relatie hebben
met het ontwerp;
- Diepwand is nu gelijkwaardig aan damwand door middel van de algemene term: keerwand;
Tabel 1 Rekenwaarden voor sterkten en waarden voor de E-modulus
betonsterkteklasse f ctd,pl
[N/mm2] f cd,pl
[N/mm2] E cm volgens tabel 3.1
van NEN-EN 1992-1-1 [N/mm
2] reductiefactor [-]
gereduceerde E
cm
[N/mm 2]
C20/25 0,8010,730 000 0,91727 500
C25/30 0,9613,331 000 0,93529 000
C30/37 1,071633 000 0,93931 000
2
3
trekelementen
keerwand
onderwaterbetonvloer
korte
richting
lange
richting
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
55
2
De begrippen korte richting en lange richting weergegeven [3]
3 Basismodel onderwaterbetonvloer
4 Model voor membraanwerking
UGT veel reserve aanwezig. Het is wel van belang dat de h.o.h.-
afstand tussen de trekelementen in de lange richting niet te
groot wordt. Evenals in [1] is in CA 77:2014 geen expliciete
toetsing van de UGT voor de lange richting aanwezig, maar wel
een eenvoudige BGT-toets (nu 'spanningsbeperking lange rich-
ting' geheten) die de bezwijkveiligheid in de lange richting op
een conservatieve manier afdekt.
De belastingfactoren zijn gebaseerd op indeling van de owb-
vloer in gevolgklasse twee en zijn bijna allemaal dezelfde als in
[1]. Zo is de factor voor waterdruk 1,2 en niet 1,35 of 1,5, zoals
uit de Eurocode volgt. De overweging hierbij is dat de overgang
van normen niet tot noemenswaardige verzwaring hoeft te
leiden.
Alleen bij zwelbelasting is de factor in de UGT verzwaard: van
1,2 naar 1,35. Hiermee wordt aangesloten op de nog in ontwik-
keling zijnde SBRCURnet/COB-richtlijn 'Zwelbelasting op
funderingen'. Deze verzwaring is overigens niet onderzocht bij
de eerder genoemde kalibratie aan de Eurocode. Evenals in [1]
In [1] werd voor de korte richting ook een BGT-toets voorge-
schreven, gericht op de waterdichtheid (voor begrippen korte
en lange richting, fig. 2). Deze toets bleek in de praktijk erg
bewerkelijk en tot veel onduidelijkheden en ongewenste
uitkomsten te leiden. Daarnaast gaf de toets een schijnzeker
-
heid over waterdichtheid. Immers indien lekkage in de praktijk
optreedt, is dit bijna nooit door krachtswerking in de korte
richting, maar bijna altijd door verhinderde vervorming in de
lange richting en/of onvoldoende aansluiting aan de keerwand.
Uiteindelijk is besloten om de toets geheel te laten vervallen.
Anders gezegd: een onderwaterbetonvloer die met CA 77:2014
is berekend, voldoet aan de eisen van de constructieve veilig-
heid en is vaak waterdicht, maar niet altijd.
Ook in de lange richting moet de owb-vloer voldoen. Het
bijzondere hierbij is dat de bezwijkveiligheid in het zoge-
naamde middengebied niet maatgevend is ten opzichte van de
korte richting. Immers voor bezwijken is rotatie nodig en de
daarbij optredende verlenging van de onderwaterbetonvloer
wordt verhinderd door membraanwerking. Hierdoor is in de
4
L
F0
stijf
tol2
p
xstpt stijf stijfheid =
xveld tol1
qu0
h /2gem
h /2gem
?cd,pl
?cd,pl
positie
keerwand positie
keerwand
F F
qu
u u u
u
F0
?cd,pl
tol2
p
x
stpt
A2= A
xveld
?cd,pl
tol1 + a v
Ftot
= F0 +
A = A 1
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
56
5 Bepaling capaciteit bij membraanwerking
6 Aanzet drukboog bij geribde prefab betonpaal
en vastzit aan verende keerwanden. Opwaarts wordt hij belast
door een gelijkmatig verdeelde belasting (waterdruk) en hori-
zontaal door een drukkracht vanuit de keerwand met een
opwaartse excentriciteit (fig. 3).
In een bijzonder geval (zie alinea 'Toetsing verbinding vloer
met keerwand') grijpt die drukkracht centrisch aan. Alleen bij
bezwijkmechanisme B is het model een eenvoudig mechanisme
van een vloerveld. De aan te houden vloerdikte is: voor de stijf-
heid de gemiddelde vloerdikte, voor toetsing van de vloer de
gemiddelde vloerdikte minus de gewogen toleranties, en voor
toetsing van de verbindingen de gemiddelde vloerdikte minus
de absolute som van de toleranties. De toleranties worden
uitgebreider dan in [1] behandeld.
De axiale veerstijfheid van de trekelementen in relatie tot die
van de keerwanden, heeft grote invloed op de ongescheurde
krachtswerking. CA 77 adviseert om voor de bepaling van die
stijfheden een geotechnicus in te schakelen. Ook adviseert de
CA om de variatie in schema's voor een stijvere keerwand en
slappere trekelementen, dan wel het schema slappe keerwand
en stijve trekelementen door te rekenen. In een bijlage worden
wel ter informatie enkele handreikingen gegeven. Voor anker -
palen wordt verwezen naar CUR-richtlijn 236 'Ankerpalen'. Op
het moment dat de resultaten van de in 2013 ingestelde
SBRCURnet-commissie 'Axiale veerstijfheid ankerpalen'
beschikbaar komen, prevaleren die resultaten boven CUR-
richtlijn 236.
Een belangrijke uitbreiding ten opzichte van [1] is de mogelijk-
heid om de extra drukkracht te mobiliseren, die ontstaat bij
bezwijkmechanisme B als gevolg van de grote vervorming die
voor daadwerkelijk bezwijken nodig is en de hierdoor opge-
wekte indrukking van de keerwand door de vloer (fig. 4). Dit
verende gedrag van de keerwand wordt membraanveer
genoemd. In CA 77 wordt aangegeven hoe de BGT veerkarak-
teristiek van zo'n membraanveer moet worden bepaald. Deze
veerkarakteristiek moet vervolgens worden gedeeld door 2,0
om er een veilige, lage rekenveer van te maken. Hierin zijn
verschillende veiligheidsaspecten meegenomen zoals afkoeling
en vermindering van de drukkracht door verkorting van de
vloer bij krimp. Het voordeel van deze methode is dat een veer -
karakteristiek wordt verkregen waarbij vervormingen en kracht
bij elkaar horen. Indien de veer in de UGT zou zijn bepaald, is
dat niet het geval.
Bij toenemende indrukking van deze veer neemt de drukkracht
van het drukbogensysteem toe, maar neemt de inwendige
hefboomsarm af (door toename van de drukzone). Bij een
zekere indrukking kan de grootste opwaartse belasting worden
opgenomen. Dit is het zogenoemde doorslagpunt (fig. 5),
wordt voor de berekening van de zwelbelasting in een bijlage,
een zeer conservatieve methode aangeboden. Met de verzwa-
ring van de belastingfactor wordt met nadruk gewezen op het
beschikbaar zijn van geavanceerdere methoden.
De rekenwaarden van de materiaaleigenschappen van het
onderwaterbeton zijn gebaseerd op NEN-EN 1992-1-1, dus ?
C
is 1,5. Omdat het onderwaterbeton ongewapend is, zijn de
?-waarden 0,8 in verband met verminderde ductiliteitseigen-
schappen. In tabel 1 van CA 77:2014 worden de rekenwaarden
samengevat. Hierbij wordt de mogelijkheid geboden om met
een iets lagere waarde van de E-modulus, E
cm, te rekenen dan
volgens tabel 3.1 van NEN-EN 1992-1-1. Namelijk volgens de
in tabel 1 uit CA 77 gegeven formules, hetgeen bij het onge-
scheurde gedrag wat gunstigere resultaten geeft (als gevolg van
de stijfheidsverhoudingen tussen keerwand en trekelementen).
De rekenwaarde voor trekspanningen in tabel 1 [3] zijn de
tabelwaarde gegeven in tabel 3.1 van NEN-EN 1992-1-1; indien
de formules worden gebruikt, zijn deze waarde iets hoger.
Schematisering en krachtswerking
Het basismodel (fig. 3) is, evenals in [1], een ligger (de owb-
vloer) die verticaal wordt gesteund door verende trekelementen
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
1200
1000
800
600
400
200 0 2
0 46810 12
2
0 46810 12
doorslagpunt
wegblijven van
doorslagpunt UGT-veer
BGT-veer
u [mm]
q [kN/m
2] F [kN/mm]
qRd
qEd
5
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
57
de drukzone, juist de betondruksterkte f cd,pl wordt bereikt. De
aldus te berekenen inwendige hefboomsarm z
1 kan worden
beschouwd als conservatief, maar is voor gladde palen de
waarde die moet worden gehanteerd. Voor overige palen moest
in [1] ook z
1 worden aangehouden, nu mag z 2 worden aange -
houden indien deze gunstiger is. Deze z
2 is gebaseerd op de
hogere ligging van de geboorte van de drukboog, rekening
houdend met toleranties en een meewerkende breedte bij het
steunpunt van 60% van de stramienmaat in de lange richting.
Dit percentage is op een conservatieve wijze afgeleid uit niet-
lineaire EEM-sommen. Bij betonnen palen dient voor de
betondrukzonehoogte minimaal 300 mm te worden aangehou-
den (fig. 6). Dit is feitelijk de aangenomen verankeringslengte
van de paalwapening in de drukboog, indien deze niet precies
bekend is.
Gebleken is dat deze verruiming van de inwendige hefbooms-
arm en vooral de mobilisatie van membraanwerking (toets B3)
zoals in het voorgaande beschreven, hebben geleid tot realisti-
sche oplossingen voor ondiepe bouwputten met slappe ankers.
De toetsing van de dwarskracht wordt in CA 77 expliciet
beschreven, in [1] ontbrak deze toets. De optredende dwars-
kracht moet worden bepaald bij een ongescheurd model. De
toetsing is gebaseerd op de Eurocode en bestaat uit maximaal
drie stappen:
- Stap 1: toetsing (toets C1) in doorsnede h
min uit de dag, geba-
seerd op de afschuifbuigbreuk (volgens ?
min). Indien dit niet
voldoet dan:
- Stap 2: toetsing (toets C2.a) in doorsnede 0,5 h
min uit de dag of
die doorsnede ongescheurd is, plus:
- Stap 3: toetsing (toets C2.b en c) in doorsnede 0,5 h
min uit de
dag, gebaseerd op afschuiftrekbreuk.
De toets uit stap 1 veronderstelt dat er een afschuifbuigbreuk
optreedt, dus met een schuine scheur vanuit een buigscheur.
Voor het optreden van zo'n schuine scheur is echter wapening
met goede aanhechting nodig. Daarom is het twijfelachtig of
zo'n scheur bij ongewapend beton wel kan optreden. Deze toets
is opgenomen omdat het een ondergrens voor v
min betreft die
voor gewapend beton geldt, waarbij voor de nuttige hoogte h
min
moet worden ingevuld. De te toetsen locatie is de snede op h
min
uit de dag. Dat is gebaseerd op de Eurocode, rekening houdend
met het feit dat de belastingen gelijkmatig zijn verdeeld. Indien
schuine scheuren zouden kunnen optreden, zou de waterdruk
die zich in die scheuren opbouwt dus een resultante met een
verticale component hebben. In dat geval zou toetsen op h
min
uit de dag een te gunstig resultaat opleveren. Echter doordat bij
ongewapend beton de buigscheur altijd loodrecht op de rand
van de vloer staat, heeft de resultante van de waterdruk in die
scheur geen verticale component en is toetsen op h
min uit de
dag toelaatbaar.
waarbij q
Rd de capaciteit is. Dit is een gevaarlijk punt, daarom is
een extra veiligheidsfactor 1,2 ingevoerd ten opzichte van q
Rd.
De ?F mag volledig in rekening worden gebracht bij water -
drukken met een stijghoogte tot 5,0 m boven bovenzijde owb-
vloer. Bij een stijghoogte boven 10,0 m boven bovenzijde vloer
moet ?F = 0 worden verondersteld. Bij tussenliggende waarde
mag lineair worden geïnterpoleerd. Er is voor gekozen om de
toename ? F alleen volledig toe te staan voor ondiepe bouwput-
ten, omdat dit de vloeren zijn die bij slappe trekelementen in
[1] niet goed werden berekend. De onderzochte cases zijn dan
ook niet speciaal gericht geweest op diepe bouwputten. Boven-
dien kan bij hoge stempelkrachten de winst van ?F teniet
worden gedaan door een afname van de inwendige hefbooms-
arm. Daarbij komt dat bij diepe bouwputten vaak pons het
maatgevende criterium is, dat de minimum dikte van de owb-
vloer bepaalt.
Toetsing vloer
De toets van de vloer in de lange richting (toets A) is inhoude-
lijk dezelfde als in [1], en is gebaseerd op M = 1/8qL
2 en
? = M/W. Het spanningscriterium ?
b ? f b uit [1] is hierbij
vervangen door ?
ct ? 1,25 f ctd,pl . Met de factor 1,25 wordt de ? ct
in f
ctd,pl gecompenseerd. Iets dergelijks geldt ook voor de toets in
de korte richting bij bezwijkmechanisme A (toets B1) waarbij
het spanningscriterium f
b/1,25 is vervangen door f ctd,pl .
Bij toetsing van de vloer volgens bezwijkmechanisme B (toets
B2), is het uitgangspunt een drukboog met de geboorte in het
midden van de vloer ter plaatse van de steunpunten en de
laagste doorgang in het veld ertussen. Dit zodanig dat bij een
aangenomen driehoekig verloop van de betondrukspanning in
prefab betonpaal gem. b.k. owb
drukboog
wapening
tol
boven
ar
xstpt minimaal 300 mm
aanhouden indien
verankeringslengte
niet bekend is
x stpt /3
6
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
58
- Toetsing of het acceptabel is als er onverhoeds schuiven zou optreden. Indien niet oké dan:
- Toepassing en toetsing van speciale voorzieningen, waarbij een extra veiligheidsfactor van 1,25 moet worden toegepast
op de kracht in de verbinding (als in [1]).
Onverhoeds schuiven is acceptabel indien wordt aangetoond
dat de vloerconstructie dan ? dus bij de gewijzigde krachtsver -
deling (met mogelijk grotere reactiekrachten in de trekelemen-
ten) ? nog steeds aan alle andere criteria voldoet. Dit is nieuw
ten opzichte van [1] en betekent een aanzienlijke verruiming.
Hierbij dient bij de berekening van de krachtswerking te
worden aangenomen dat in het schuifvlak een wrijvingskracht
werkt op basis van de genoemde ? en dat de drukkracht vanuit
de keerwand centrisch aangrijpt op de vloer. Met nadruk wordt
vermeld dat het rekenen met schuiven langs de keerwand
uitsluitend is toegestaan om te onderzoeken of verbindings-
Doordat geen schuine scheuren optreden, is verschuiving van
de momentenlijn niet nodig bij ongewapend beton. Als aan de
toets in stap 1 wordt voldaan, voldoet de vloer op dwarskracht
en mogen de stappen 2 en 3 achterwege blijven.
De toetsing in stap 3 is gebaseerd op hoofdstuk 12 van
NEN-EN 1992-1-1; er is een vereenvoudiging toegepast omdat
de betondrukspanningen relatief laag zijn. Opgemerkt wordt
dat de locatie van de maximale hoofdtrekspanning in de meeste
gevallen niet in het hart van de doorsnede zal zijn.
Toetsing verbinding vloer met keerwand
De toetsing van de verbinding van onderwaterbetonvloer met
keerwand (toets F1) is ook een soort drietrapsraket:
- Toetsing of met een voorgeschreven wrijvingscoëfficiënt ?
van 0,3 en een minimale stempeldrukkracht, de schuifkracht
kan worden overgebracht (als in [1]). Indien niet oké dan:
7
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
59
7 Stort van het onderwaterbeton voor het Groninger Forumfoto: Marique Ruijs, BAM Infraconsult
middelen achterwege zouden mogen blijven; bij alle andere
toetsen is het uitgangspunt dat er geen schuiven optreedt.
Toetsing verbinding vloer met trekelement
Bij alle verbindingen tussen de vloer en een trekelement moet
een extra veiligheidsfactor van 1,25 in rekening worden
gebracht tussen de weerstand V
Rd en de rekenwaarde van de
kracht V
Ed. Dit was ook in [1] het geval was.
De toetsing van de verbinding van owb-vloer met trekelement
(toets G) hangt af van het type verbinding. Gaat het om een
glad trekelement dan moet afschuiving in het contactvlak
worden getoetst, waarbij afhankelijk van de ruwheid van het
contactvlak de schuifsterkte varieert van 0,10 f
ctd,pl bij zeer glad
tot 0,50 f
ctd,pl bij geprofileerd (topdalhoogte van minstens 5 mm).
Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen een gladde
betonpaal en een gladde stalen paal, dit was in [1] nog wel het
geval. Voor een gladde betonpaal is er weinig verschil met [1],
voor een gladde stalen paal is CA 77 nu een stuk strenger.
Indien het trekelement (betonpaal of stalen paal) is voorzien
van verdeelde ribbels wordt de verbinding getoetst op pons.
Wel moet aan een aantal geometrievoorwaarden worden
voldaan, anders mogen de ribbels niet in rekening worden
gebracht (en moet worden getoetst als een glad trekelement).
In [1] was de toets geen ponstoets, maar een schuiftoets met
een verhoogde schuifsterkte 0,8 f
b.
De derde categorie is het trekelement met de verankering op
één niveau, zoals het schotelanker en de stalen paal met op één
niveau opgelaste nokken. Ook nu wordt de verbinding getoetst
op pons, wel moet de ligging van onderzijde verankering
tussen bepaalde grenzen in liggen. Daarnaast moet de beton-
drukspanning in het contactvlak onder de verankering worden
getoetst. De grenswaarde 1,7 f
cd,pl is gebaseerd op proeven in
het Stevin-lab en is aanzienlijk meer dan de 0,7 f
b in [1]. Bij
toepassing van een schotelanker moet bij de berekening van
de schotel worden uitgegaan van een gelijkmatige verdeelde
belasting over het contactoppervlak en een elastisch materiaal-
gedrag. Hiermee wordt aangenomen dat de schotel voldoende
stijf is om die gelijkmatige contactdruk te bewerkstelligen; bij
een plastische berekening van de schotel zou dit niet het geval
zijn.
De berekening van V
Rd bij alle ponstoetsen is conform de pons-
toets van NEN-EN 1992-1-1 art. 6.4 voor ongewapend beton,
waarin veiligheidshalve ?
cp = 0 is verondersteld. Bij een veran-
kering op één niveau is een extra reductiefactor k
r toegevoegd;
hiermee wordt aangesloten op de bij proeven in het Stevin-lab
bepaalde ponskrachten, op zodanige wijze dat de centrale
veiligheidsfactor minstens 2,0 bedraagt. Die k
r = 1,0 bij een
d
min ? 300 mm en 0,6 bij een d min ? 900 mm; daartussen verloopt k
r lineair. Zie ook [2]. Deze factor k r was niet aanwezig
in [1], waardoor [1] ook minder veilig was bij dit type veranke-
ringen en de Bouwdienst RWS al een extra reductiefactor 0,8
(1/1,25) voorschreef bij gebruikmaking van [1].
Belangrijke verbeteringen
Met CUR-Aanbeveling 77:2014 wordt aangesloten op de Euro-
code en zijn belangrijke verbeteringen doorgevoerd. Bovenal is
een ontwerpinstrument beschikbaar dat ook voor ondiepe
bouwputten met slappe ankers tot een goede oplossing leidt. In
het volgende artikel zal nader worden ingegaan op de achter -
gronden bij dwarskracht, pons, inwendige hefboomsarm en
membraanwerking. Tot slot zal de invloed van CA in het laatste
artikel worden gedemonstreerd aan de hand van een aantal
rekenvoorbeelden.
?
?
LITERATUUR
1 CUR-Aanbeveling 77:2001 Rekenregels voor ongewapende
onderwaterbetonvloeren.
2 Braam, R., Veen, C. van der, Boer, A. de, Trekelementen in
onderwaterbetonvloeren. Cement 2013/3.
3 Hagenaars, P.A., Galjaard, J., Veen, C. van der, Herziening
CUR-Aanbeveling 77 (1). Cement 2013/3.
4 Hagenaars, P.A., Saveur, J., Rekenregels voor ongewapende
onderwaterbetonvloeren. Cement 2001/3.
Verkrijgbaarheid CUR-Aanbeveling 77
CUR-Aanbeveling 77 'Rekenregels voor ongewapende
onderwaterbetonvloeren' is verkrijgbaar op
www.cur-aanbevelingen.nl.
Voor Cement-abonnees is hij ook gratis toegankelijk
op www.cememtonline.nl.
Herziening CUR Aanbeveling 77 (2) 3 2015
Reacties