Bij het inleiden van grote krachten in een betondoorsnede treden, door het in de dwarsdoorsnede 'uitwaaieren' van de krachten, altijd (splijt)trekkrachten op. Dit is bijvoorbeeld het geval bij voorgespannen balken. De trekkrachten staan bij benadering haaks op de werklijn van de in te leiden krachten en worden normaal gesproken door wapening opgenomen. Voor het benaderen van die krachten kan, als alternatief op de gebruikelijke staafwerkmodellen, ook gebruik worden gemaakt van EEM-modellen en de ROK1.2. Dit zal worden toegelicht aan de hand van een rekenvoorbeeld.
64
Inleiden krachten
in betondoorsnede
1
EEM goed alternatief voor staafwerkmodellen
Inleiden krachten in betondoorsnede 2 2016
65
16850 spanningen liggerkop 732
608
550
510
800 1600
Pm (3)
16850
spanning 1 spanning 2 spanning 3
Pm (1)
16850
Pm (2)
1,25
~ 2,0
6,29
4,53 ~ 6,0
= 5 MPa
drukstaven
trekstaven spanning
~ 2 × storingslengte
750 × 2000
3750 kN
1875 kN
1875 kN
1875 kN
1875 kN
3750 kN
333
667
667
333
~ 1000
D-gebied
Afbuigende trajectoriën
Spanningsanalyse nodig
Benaderen met staafwerkmodel
B-gebied
Spanningstrajectoriën horizontaal
Spanningstoestand bekend
Buigtheorie van toepassing Bij het inleiden van grote krachten in een beton-
doorsnede treden, door het in de dwarsdoorsnede
'uitwaaieren' van de krachten, altijd (splijt)trek-
krachten op. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
voorgespannen balken. De trekkrachten staan
bij benadering haaks op de werklijn van de in te
leiden krachten en worden normaal gesproken
door wapening opgenomen. Voor het benaderen
van die krachten kan, als alternatief op de
gebruikelijke staafwerkmodellen, ook gebruik
worden gemaakt van EEM-modellen. Dit zal
worden toegelicht aan de hand van een reken-
voorbeeld. De uitkomsten worden vergeleken
met een berekening volgens de ROK1.2.
Gewoonlijk worden de posities en de grootten van de splijt-
krachten bepaald met behulp van staafwerkmodellen. Hierbij
wordt de spanningstoestand in de doorsnede, zoals die na een
bepaalde 'storingslengte' is ingesteld (bijvoorbeeld 2× doorsne-
dehoogte), vertaald naar trek- en drukstaven die evenwicht
moeten maken met de in te leiden krachten. Dit is een relatief
bekend proces, waarvan in figuur 2 een voorbeeld is gegeven.
Het betreft twee geconcentreerde krachten van gelijke grootte
die een dwarsdoorsnede centrisch belasten. Na een zekere
storingslengte is de spanningsverdeling lineair-elastisch
(Bernoulli; B-gebied). De staven van het staafwerkmodel
maken de aansluiting tussen de spanningsverdeling in het
B-gebied en de geconcentreerde krachten. De zone waar-
binnen dit plaatsvindt, wordt vaak het D-gebied (discontinu)
genoemd.
Kanttekeningen
Hoewel de voorgenoemde methode voor inzicht in het
ontstaan van splijtkrachten zorgt, is er toch een aantal kant-
tekeningen bij te plaatsen.
- In de eerste plaats betreffen de in te leiden krachten (bijna)
nooit een statisch geheel. In het geval van een nagespannen
betondoorsnede is er meestal sprake van voorspanelementen
die in verschillende stappen worden aangespannen (fig. 3).
Bij deze verschillende stappen horen verschillende spannings -
toestanden. Elke spanslag moet dus met een afzonderlijk
vakwerkmodel worden beschouwd. Dit geeft aanleiding tot
veel rekenwerk.
- In de tweede plaats is het bepalen van de positie van de splijt-
krachten vaak een benadering die op vuistregels is gebaseerd. Of de optredende krachten zich ook werkelijk op de aange-
nomen positie bevinden, blijft min of meer onzeker. In een
uiterste grenstoestand kan prima evenwicht worden gevonden.
Echter, wanneer de wapening ook scheurvorming moet
beheersen, is het raadzaam wat meer informatie over de
positie van de splijtkrachten te hebben.
- In de derde plaats zijn de gebruikte staafwerkmodellen over
het algemeen gebaseerd op standaardgevallen. Bij afwijkende
doorsneden gelden de standaardgevallen eigenlijk niet en
moet de constructeur zelf een alternatief opstellen.
'Nieuwe' praktische methode
Om aan bovengenoemde bezwaren tegemoet te komen, kan
gebruik worden gemaakt van rekenprogramma's gebaseerd op
de eindige-elementenmethode (EEM). Door een model te
maken van de zone waar de kracht moet worden ingeleid,
Inleiden krachten
in betondoorsnede
ing. Bart Vosslamber MSEng RC
Heijmans Infra 1 Voorspanningskabelsfoto: Tensa B.V.2 Voorbeeld van een staafwerkmodel;
het inleiden van twee krachten
3 Verschillende spanslagen
2
3
Inleiden krachten in betondoorsnede 2 2016
66
4600
800 800
1500
750
9× buis ø120 (uitwendig) 750
510
550
608 732
1500
A.3 B.3
C.3 A.2
B.2
C.2 A.1
B.1
C.1
kabels "3"
kabels "2"
kabels "1"
4 Doorsnede rekenvoorbeeld met positionering voorspanning
5 EEM-model van rekenvoorbeeld
6 Verschillende voorspanbelastingen op lijn A
worden de posities en grootten van de splijtkrachten duidelijk.
Door het model uit te breiden met zogenoemde 'integratie-
stroken', kan op elke positie in de doorsnede waar zich een
wapeningsstaaf bevindt, de kracht per staaf worden opgevraagd.
Dit biedt uitgebreide toepassingsmogelijkheden. Bovendien
wordt het beschouwen van de verschillende spanstappen met
een EEM-pakket relatief eenvoudig. Een en ander wordt toege-
licht met een rekenvoorbeeld.
Rekenvoorbeeld: hoedvormige ligger
Beschouwd wordt een vrij massieve 'hoedvormige' dwarsdoor -
snede. In figuur 4 is de dwarsdoorsnede weergegeven, inclusief
de belangrijke doorsnede-eigenschappen. De doorsnede wordt
voorgespannen met negen spanelementen, gepositioneerd in
een 3 × 3 patroon. Het voorpanproces omvat drie stappen.
Eerst wordt de middelste rij ankers gespannen (positie B),
vervolgens wordt de onderste rij ankers gespannen (positie C).
Als laatste wordt de bovenste rij ankers gespannen (positie A).
Model
Van het uiteinde van de balk kan een model worden gemaakt.
In figuur 5 is dit model weergegeven. Het is een zijaanzicht van
de kop van de balk. Dit model bestaat uit twee platen: de
onderste met een hoogte van 800 mm en een breedte van 4,6 m,
de bovenste met een hoogte van 1600 mm en een breedte van
3,0 m. Ter plaatse van lijn A worden de belastingen aangebracht.
Het model is loodrecht op de doorsnede vastgezet (x = 0). Als
lengte van het model is de 'storingslengte' gekozen, met de
vuistregel dat deze circa tweemaal de doorsnedehoogte is. Ter
plaatse van lijn B is het model dusdanig verend ondersteund in
x-richting, dat het zwaartepunt van de lijnondersteuning over -
eenkomt met het zwaartepunt van de doorsnede zoals gegeven
in figuur 4. Dit resulteert in een translatieverhindering met
waarde k
1 = 100 kN/m en k 2 = 153 kN/m.
Ter controle:
( ) 2
1 1
2 2 153 800 100 1600 800 1600 1079 mm 153 800 100 1600
z + +
=
+
b
s 0, 3 0, 285 da L FF F d
?
= =
? De voorspanbelastingen worden aangebracht op lijn A. Elk
anker betreft een spankop met 27 strengen (150 mm
2 per streng).
De strengen worden initieel gespannen tot ?
Pm0 = 1360 MPa. Er
wordt aangehouden dat de spankop een ankerplaat met afmetin-
gen 480 × 480 mm
2 heeft. Een en ander resulteert in een lijnlast
over een hoogte van 480 mm, groot q = 3 ? 27 ? 150 ? 1360 / 480
= 34,425 kN/m per spanpositie. Dit is in figuur 6 weergegeven.
Resultaten
In het rekenmodel zijn drie belastingscombinaties gemaakt:
1. COMB1: Spanslag 1
2. COMB2: Spanslag 1 + Spanslag 2
3. COMB3: Spanslag 1 + Spanslag 2 + Spanslag 3
hartlijn belasting aangebracht
op x = 1060 mm hartlijn belasting is aangebracht
op x = 510 mm hartlijn belasting is aangebracht
op x = 1668 mm
Spanslag #2 ? onderkoppen
Spanslag #1 ? middenkoppen Spanslag #3 ? bovenkoppen
6
4
5
lijn A lijn B
800
1600
100 kN/m
153 kN/m
5000 ? 2 x h
Inleiden krachten in betondoorsnede 2 2016
67
7 Spanningen n yy [N/mm] per combinatie: (a) spanningen n yy direct na COMB1,
(b) spanningen n
yy direct na COMB2, (c) spanningen n yy direct na COMB3
8 ( Verticale) splijtwapening in de doorsnede
In figuur 7 is per combinatie het patroon van interne krachten
n
yy (N/mm) weergegeven. Uit deze figuur is op te maken dat de
splijtkrachten (rode wolk) zich ongeveer in het gebied 1× h uit
de gespannen zijde bevinden. Ook is op te maken dat er gebieden
zijn waarin slechts tijdelijk een toestand van trek heerst.
Van spanningen naar wapening
De sleutelzet die nu in het proces wordt gemaakt, vereist enige
toelichting. Vrijwel elk modern EEM-rekenpakket heeft de
mogelijkheid over een bepaald gebied spanningen te integreren.
Deze zogenoemde 'integratiestroken' volgen een zekere weg
waarin ze op elk punt een te definiëren spanningsgrootheid
sommeren over een bepaalde ? door de gebruiker op te geven
? breedte. Als men deze integratiestroken laat samenvallen met
de toegepaste (splijt)wapening, geeft de integratiestrook als
resultaat de kracht in de wapeningsstaaf. De weg van de inte-
gratiestrook geeft dan de positie van de wapeningsstaaf weer,
terwijl de hart-op-hartafstand van de wapeningsstaven de
breedte van het te integreren gebied definiëren.
In het onderhavige geval wordt splijtwapening bestaande uit
3× beugels Ø25-250 toegepast (fig. 8). De positie van de
beugelwapening is schematisch weergegeven. Het wapenings-
patroon wordt nagebootst met behulp van integratiestroken
(fig. 9).
In figuur 10 is een overzicht gegeven van de krachten in de
integratiestroken die aan de omhullende combinatie van de
drie spanslagen worden ontleend. In de figuur is een trekkracht
blauw gemarkeerd en een drukkracht rood. Uit de figuur zijn
diverse zaken te concluderen. Zo wordt goed zichtbaar dat
direct achter de in te leiden krachten een staaf aanwezig is die
tijdens het spannen op trek wordt belast, terwijl er in dit gebied
na het aanbrengen van alle voorspanning een druk aanwezig is.
De grootste trekkracht die wordt gevonden is circa 720 kN. Dit
resulteert in een spanning gelijk aan ?
s = 720 ? 103 / (3 ? 2 ? 491)
= 244 MPa. Beoordeeld moet worden of deze spanning toelaat-
baar is.
Vergelijking met ROK1.2
Een veelgebruikte methode om splijtwapening te bepalen, is te
vinden in ROK1.2 (Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken versie 1.2).
De in deze richtlijn gepresenteerde methode splitst de toe te
passen splijtwapening in drie delen: kopsplijtwapening (A
sv),
primaire splijtwapening (A
ss) en secundaire splijtwapening (A s).
Ten aanzien van de eerste twee wordt verwezen naar NEN 6720
art. 9.13.1. In figuur 11 is de algemene figuur uit de ROK1.2
gegeven waarmee splijtkrachten kunnen worden bepaald.
Voor het in figuur 4 gegeven voorbeeld wordt de benodigde
splijtwapening conform ROK1.2 als volgt bepaald:
ankerkoppen
beugels Ø25?50
7a
7b
7c
8
Inleiden krachten in betondoorsnede 2 2016
68
9 Positionering van integratiestroken in doorsnede
10 De omhullende krachten in de gekozen wapening
(trekkracht blauw en drukkracht rood)
Algemene gegevens
voorspankracht F = 16 524 kN
breedte oplegvlak a
b = 480 mm
gemiddelde 'overspanning'
spankoppel L = ½ (550 + 608) ? 580 mm
quotiënt a
b / L = 480 / 580 = 0,83
Kopsplijtwapening
Voor de kopsplijtkrachten geldt:Formule 1
?3 sv
sv
sv 9,14 10 M
FF
z
= =
Formule 2
( )
()
b
sv 1/ 1
24
1/ b
aL M FL aL
=
+
Formule 3
?3 ss
ss
ss 12, 8 10 M
FF
z
= =
Formule 4
( )
() ss 1/ 1
24
2/
b
baL M FL aL
=
Formule 5
b
s 0, 3 da L FF d
? = ?
Formule 6
3 16524 F= ?
waarin:
Formule 1
?3 sv
sv
sv 9,14 10 M
FF
z
= =
Formule 2
( )
()
b
sv 1/ 1
24
1/ b
aL M FL aL
=
+
Formule 3
?3 ss
ss
ss 12, 8 10 M
FF
z
= =
Formule 4
( )
() ss 1/ 1
24
2/
b
baL M FL aL
=
Formule 5
b
s 0, 3 da L FF d
? = ?
Formule 6
3 16524 F= ?
zsv = 0,43L
geeft:
F
sv = 151 kN
Wapening wordt aangebracht direct achter de spankoppen.
Primaire splijtwapening
Voor de primaire splijtkrachten geldt:
Formule 1
?3 sv
sv
sv 9,14 10 M
FF
z
= =
Formule 2
( )
()
b
sv 1/ 1
24
1/ b
aL M FL aL
=
+
Formule 3
?3 ss
ss
ss 12, 8 10 M FFz
= =
Formule 4
( )
() ss 1/ 1
24
2/
b
baL M FL aL
=
Formule 5
b
s 0, 3 da L FF d
? = ?
Formule 6
3 16524 F= ?
waarin:
Formule 1
?3 sv
sv
sv 9,14 10 M
FF
z
= =
Formule 2
( )
()
b
sv 1/ 1
24
1/ b
aL M FL aL
=
+
Formule 3
?3 ss
ss
ss 12, 8 10 M
FF
z
= =
Formule 4
( )
() ss 1/ 1
24
2/
b
baL M FL aL
=
Formule 5
b
s 0, 3 da L FF d
? = ?
Formule 6
3 16524 F= ?
zss = 0,48L
geeft:
F
ss = 211 kN
Wapening wordt aangebracht in het gebied tussen 200 mm en
350 mm achter de spankoppen.
Secundaire splijtwapening
Voor de secundaire splijtkrachten geldt:
( ) 2
1 1
2 2 153 800 100 1600 800 1600 1079 mm 153 800 100 1600
z + +
=
+
b
s 0, 3 0, 285 da L FF F d
?
= =
?
waarin:
d = 2400
integratiestroken h.o.h. 250 mm
1600
800
9
10
Inleiden krachten in betondoorsnede 2 2016
69
11 Splijtkrachten met behulp van ROK1.2
12 Splijtkrachten bepaald met ROK1.2 (a) vergeleken met rekenvoorbeeld (b) Formule 1
?3 sv
sv
sv 9,14 10 M
FF
z
= =
Formule 2
( )
()
b
sv 1/ 1
24
1/ b
aL M FL aL
=
+
Formule 3
?3 ss
ss
ss 12, 8 10 M
FF
z
= =
Formule 4
( )
() ss 1/ 1
24
2/
b
baL M FL aL
=
Formule 5
b
s 0, 3 da L FF d
? = ?
Formule 6
3 16524 F= ?
geeft:
F
s = 4709 kN
Wapening wordt aangebracht in het gebied tussen 750 mm en
2500 mm achter de spankoppen.
In figuur 12 zijn deze splijtkrachten te zien alsmede de vergelijking
met de eerder berekende waarden (overeenkomstig figuur 10):
Uit de vergelijking van de twee methoden komt naar voren dat
de met de EEM gevonden waarden voor kopsplijtkrachten en
primaire splijtkrachten hoger zijn dan die met de ROK1.2 zijn
bepaald (220 kN vs 151 kN en 507 kN vs 211 kN). De gebieden
waarin deze krachten optreden lijken aardig met elkaar overeen
te komen. De met de EEM gevonden secundaire splijtkrachten
zijn gezamenlijk echter lager dan die middels ROK1.2 zijn
bepaald (3388 kN vs 4709 kN). De methode ROK1.2 levert een
conservatief beeld van deze secundaire splijtkrachten op.
Conclusie
Het blijkt goed mogelijk met zogenoemde integratiestroken de
krachten in de wapeningsstaven te bepalen. Aan de hand van
toelaatbare spanningen (die bijvoorbeeld met het oog op scheur -
vorming kunnen worden bepaald) kan een hoeveelheid wape- ningsstaal bij deze kracht worden gevonden. De gepresenteerde
methode is overzichtelijk en relatief eenvoudig. Deze methode
geeft aan op welke posities welke krachten tijdens de levensduur
van de constructie optreden.
Uit het vergelijk met de methode zoals gepresenteerd in ROK1.2
(Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken versie 1.2) blijkt dat de
gepresenteerde methode wat verfijnder is, en daarmee dus een
besparing van wapening kan opleveren.
Aanvullend moet nog worden opgemerkt dat in het beschouwde
voorbeeld de splijt(trek)krachten in één richting zijn beschouwd.
Natuurlijk treden in dwarsrichting ook splijt(trek)krachten op. Met
eenzelfde soort benadering moeten deze krachten ook worden
bepaald om een volledig gecontroleerd ontwerp te krijgen.
?
gebied met kopsplijtkrachten (A sv)
gezamenlijk 151 kN
gebied met primaire splijtkrachten (A
ss)
gezamenlijk 211 kN
gebied met secundaire splijtkrachten (A
s)
gezamenlijk 4709 kN 7 x 673 kN
1750 mm
750 mm
d = 2400 mm
1750 mm
750 mm kracht in 1e integratiestrook 220 kN
kracht in 3e integratiestrook 507 kN
?
kracht in 4e t.m. 10e integratiestrook
gezamenlijk 3388 kN
? maximale kracht 720 kN
11 12a
12b
d
d/2
a L d/2
L
u
min umax
2umin
2umax
As
Ass
Asv As kopsplijtwapening
primaire splijtwapening
0,3d
hoek
secundaire splijtwapening
0,7d 0,75 z s 0,50 z s
a + SL
SF F
Inleiden krachten in betondoorsnede 2 2016
Reacties