Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 63
Het bevestigen van staalconstructies aan beton komt in de
dagelijkse praktijk zoveel voor dat bijna iedere construc-
teur er wel eens mee te maken krijgt. Voor het maken van
de verbinding kan hij ankers toepassen en vervolgens kan
het verbindingsdetail worden uitgewerkt met de bepalin-
gen in de CUR-Aanbeveling 25 [1] of met artikel 9.16 van
de VBC 1995 [2]. Als onderscheid tussen deze twee metho-
den wordt wel het verschil genoemd tussen respectievelijk
een kort ingestort of achteraf aangebracht anker en een
lang, ingestort anker. Maar in hoeverre is dit onderscheid
eigenlijk echt aanwezig, waar zitten de verschillen in bena-
deringswijze en in hoeverre sluiten beide methoden op
elkaar aan? Om daar enig inzicht in te krijgen, zijn de
methoden met elkaar vergeleken en is ook gekeken naar
hetgeen als basis is gebruikt voor de bepalingen in beide
documenten. Het inboren van stekwapening komt ook
steeds meer in de belangstelling. Aandacht wordt daarom
ook besteed aan het verschil tussen lange ingelijmde stek-
wapening en korte lijmankers.
Voor de berekening van een verbinding met ankers in
beton moet zowel worden gekeken naar de sterkte van
de ankers zelf - 'staalbreuk' - als naar bezwijken van
beton. Voor korte ankers zijn in CUR-Aanbeveling 25
de te onderscheiden mechanismen benoemd en is
aangegeven hoe de capaciteit voor de verschillende
mechanismen moet worden bepaald. Onderscheid
wordt gemaakt tussen bezwijken op trek en bezwij-
ken op afschuiving, waarbij voor betonbezwijken
onder meer de mechanismen betonkegelbreuk, splij-
ten en betonrandbreuk worden genoemd (fig. 1 ).
Ook in VBC-art. 9.16 wordt het onderwerp ankers
behandeld. Voor betonbezwijken is één berekening
opgenomen onder de titel 'splijten van het beton'. Kijkend naar de bezwijkmechanismen voor korte
ankers, is de vraag wat in de VBC met splijten wordt
bedoeld. Komt dat overeen met het splijten volgens
de CUR-Aanbeveling of zijn daarin verschillende
bezwijkmechanismen tezamen genomen? Om daar
een antwoord op te krijgen, moet terug worden
gegaan naar het onderzoek dat als basis heeft
gediend voor deze bepalingen. Dan komen we
terecht bij onderzoek dat in de jaren zestig van de
vorige eeuw is uitgevoerd en is vastgelegd in SBR-
rapport
29[3]. Mede omdat de auteurs van dit artikel
in de dagelijkse praktijk nogal eens worden bena-
derd met vragen over de consequenties van een niet
volgens VBC-art. 9.16.4 toegepaste ophangwape-
ning, is dit SBR-rapport er nog eens op nageslagen.
Lange of korte ankers
CUR-Aanbeveling 25is van toepassing voor korte
ankers, waarbij veelal de ankerlengte ongeveer 10
maal de diameter is. Als arbitraire grens tussen lange
en korte ankers is 20 maal de diameter genoemd.
Met lange ankers worden daarbij de ankers bedoeld
waarvoor VBC-art. 9.16 van toepassing is. Met betrek-
king tot het onderscheid tussen lange en korte ankers
is het verschil genoemd tussen respectievelijk de
'gewapend-betontechniek' (vloeien van wapening is
maatgevend) en de 'bevestigingstechniek' (betonbe-
zwijken mag maatgevend zijn). Maar, leidt toepas-
sing van art. 9.16 altijd tot een lang anker? Het ant-
woord is dat, hoewel dat in de praktijk veelal zo niet
zal worden toegepast, met de VBC-bepalingen als
uitgangspunt ook de capaciteit van een kort anker in
de vorm van een wapeningsstaaf kan worden bere-
kend.
Ankers lang of kort,
waar zitten de verschillen?
prof.dr.ir. D.A. Hordijk, Adviesbureau ir. J.G. Hageman B.V. enTU-Eindhoven, afdeling Bouwkunde
ir. M.W.F. Vullings, TNO Bouw
1 |Bezwijkmechanismen
voor trek (links) en
afschuiving (rechts)
volgens CUR-Aanbeveling
25 [1]
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 64
Voor de verankering op aanhechting moet de veran-
keringslengte worden berekend overeenkomstig de
verankeringslengte voor betonstaal volgens art. 9.6.
Afhankelijk van de rekenwaarde van de optredende
normaal- en afschuifkracht mag deze worden gere-
duceerd volgens:
?(N
d2+ 0,5
V d2)
l
vr? ______________ l v? 70 mm en ? 6Ø k (1)
A
s fs
Dit betekent dat, als de optredende krachten ten
opzichte van de capaciteit maar klein genoeg zijn,
het anker ook kort kan zijn. Als echter de veranke-
ringslengte wordt afgestemd op de capaciteit van de wapeningsstaaf, c.q. het anker, dan is de veranke-
ringslengte gelijk aan de basisverankeringslengte
volgens
9.6en varieert deze voor FeB 500van 35Ø
k voor C12/15 tot 17Ø kvoor C53/65 bij een betondek-
king groter dan of gelijk aan 4 maal de staafdiame-
ter.
Hoewel voor het onderscheid tussen de VBC 1995
en CUR Aanbeveling 25 het verschil tussen kort en
lang dus eigenlijk niet op lijkt te gaan, is er nog steeds
wel sprake van het verschil tussen gewapend-beton-
techniek en bevestigingstechniek. Bij een veranke-
ring volgens de VBC is de dimensionering zodanig
dat betonbezwijken niet maatgevend is, terwijl in de
bevestigingstechniek betonbezwijken, bijvoorbeeld
het uitbreken van een kegel (foto 2), rekentechnisch
wel het maatgevende bezwijkmechanisme mag zijn.
Dit geldt voor een anker ver verwijderd van randen
van het betonelement en andere ankers. Voor een op
afschuiving belast anker bij een rand is in de VBC
1995 betonbezwijken ('splijten') wél meegenomen,
maar daarover later meer.
Op trek belast anker
De krachtsoverdracht van een ingestorte rechte
ankerstaaf (wapeningsstaaf of draadeind) is anders
dan van een ingestort boutanker of van een spreid-
anker. Daar waar bij het ingestorte rechte anker de
kracht via aanhechtspanningen wordt overgedragen,
wordt bij het boutanker de kracht overgebracht door
drukspanningen ter plaatse van de boutkop en bij
het spreidanker via wrijving ter plaatse van het
spreidlichaam (fig. 3). Bij een lijmanker heeft de
krachtsoverdracht ook plaats via aanhechting.
Met enkele verkennende berekeningen is nagegaan
in hoeverre er verschillen zijn in de aan te houden
capaciteit voor verschillende ankers. Daarbij is in
eerste instantie gekeken naar de capaciteit onder trek
als functie van de verankeringsdiepte, waarbij de
invloed van randen van het betonelement en andere
ankers nog niet is meegenomen. Omdat het doel van
de uitgevoerde berekeningen is om verschillen in
sterkte voor betonbezwijken te vergelijken, is voor
de sterkte voor staalbezwijken één en dezelfde
waarde aangehouden. In [4] en [5] is al aandacht
besteed aan verschillen in sterkte voor de ankers als
deze volgens verschillende normen worden bepaald.
Overigens is in het navolgend getoonde voorbeeld
staalbreuk bij het boutanker ook bij grotere plaat-
singsdiepte niet maatgevend, omdat de capaciteit
voor het bezwijkmechanisme 'uittrekken' geringer
is dan die voor 'staalbreuk'.
In figuur 4 is de rekenwaarde van de maximale trek-
kracht als functie van de ankerlengte weergegeven
voor een op trek belast anker volgens VBC-art. 9.16
en voor een ingestort boutanker volgens CUR-Aan-
beveling 25. De waarden gelden voor ankers waarbij
er geen enkele invloed van andere ankers of randen
3 |Mechanisme van krachts-
overdracht bij een anker
op trek belast
aanhechtingsspanning
lvr
ef
rechte ankerstaafboutanker
ef
spreidanker
h
h
N
N
N
2 |Uitgebroken betonkegel
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 65
van het betonelement is. Zoals ook in figuur 1 is te
zien, moeten voor deze situatie de bezwijkmecha-
nismen 'staalbreuk', 'uittrekken' en 'betonkegel-
breuk' worden beschouwd. Met het doel voor de
sterkte voor het bezwijkmechanisme 'uittrekken'
een hoge waarde te bereiken, is uitgegaan van beton-
sterkteklasse B 65 en ongescheurd beton. Voor beide
ankers is verder uitgegaan van een diameter van 16
mm. Voor de sterkte van het anker zelf is op basis
van f
s= 435 N/ m m 2een rekenwaarde van 87,5 kN
aangehouden. Voor de rechte ankerstaaf is de basis-
verankeringslengte (geribd staal) gelijk aan 267 mm
(= 17Ø
k). Met formule (1), waarin l vgelijk is aan de
basisverankeringslengte, is bepaald welke trek-
krachten N
dbij de verschillende waarden van l v worden gevonden als de afschuifkracht V dgelijk is
aan nul. Voor de karakteristieke sterkte van inge-
storte boutankers en spreidankers voor het bezwijk-
mechanisme 'betonkegelbreuk' (uittrekken van een
betonkegel), is in CUR-Aanbeveling 25 aangegeven:
N
Rk,c = k 1f'ck 0,5 hef1,5 (2)
Hierin is h
efde afstand van het betonoppervlak tot de
bovenzijde van de kop van het anker of de plaats waar
het spreidanker via wigwerking de kracht over-
brengt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in
deze vergelijking de totale lengte van deze ankers
enigszins groter is dan l
vvan de rechte staaf (zie fig.
3). Voor k
1 wordt voor ingestorte boutankers
8,3 N 0,5/mm 0,5 aangehouden [1]. De rekenwaarde
voor betonkegelbreuk in figuur 4 wordt verkregen
door de karakteristieke waarde te vermenigvuldigen
met een factor
?ucr,N = 1,4 (uitgegaan van niet-
gescheurd beton) en te delen door een materiaalfac-
tor
?Mc= 1,8. Voor spreidankers zal de producent de
capaciteit op basis van experimenten kunnen aan-
geven. Als richtwaarde is in CUR-Aanbeveling 25
voor spreidankers k
1= 6,9 N 0,5/mm 0,5aangegeven.
Voor het bezwijkmechanisme 'uittrekken' moet bij
het ingestorte boutanker worden gecontroleerd of de
drukspanning boven de ankerkop (fig. 3) niet te groot
wordt. Omdat ter plaatse een meerassige drukspan-
ningstoestand heerst, mag bij niet-gescheurd beton
de spanning ter plaatse gelijk zijn aan 9 maal de
karakteristieke druksterkte van het beton [1]. Voor
het boutanker is de rekenwaarde van de maximale
trekkracht afhankelijk van de afmetingen van de
ankerkop en de betonsterkteklasse. In de berekening
is voor de diameter van de ankerkop 24mm aange-
houden. Bij een grotere diameter van de ankerkop,
neemt de capaciteit voor uittrekken toe. Bij een lagere
betonsterkteklasse en als wordt uitgegaan van
gescheurd beton, hetgeen in de praktijk veelal van
toepassing zal zijn, neemt de sterkte af. Bij spreid-
ankers wordt de sterkte behorend bij uittrekken met
experimenten bepaald en in de Europese technische
goedkeuring (ETA) voor het anker aangegeven. In figuur 4
is te zien dat bij ankerlengten waarbij
betonkegelbreuk maatgevend is voor de sterkte, de
capaciteit van het boutanker volgens CUR-Aanbeve-
ling 25groter is dan van een rechte ingestorte wape-
ningsstaaf volgens de VBC 1995. Dit verschil is niet
alleen een gevolg van een verschil in krachtsover-
dracht (fig. 3), maar heeft met name ook te maken
met de verschillende achtergrond in de bepaling van
de capaciteit van de ankers. Daar waar korte ankers
worden toegepast op relatief grote afstand van beton-
randen, ligt de wapening in op buiging belaste con-
structies juist zo ver mogelijk naar buiten en
daarmee dicht bij een rand. De randafstand is gelijk
aan de vereiste betondekking plus de diameter van
de beugelwapening. De formules voor de veranke-
ringslengte zijn ook bepaald op basis van proeven,
waarbij de wapeningsstaven zich in een vergelijk-
bare situatie als in een op buiging belaste betoncon-
structie bevonden [5]. In de proeven (fig. 5) zijn wape-
ningsstaven in een hoek beproefd, waarbij ook
beugels zijn toegepast. In deze proeven werd de
maximale kracht bepaald door breuk of slip van de
staaf of splijten van de betondekking.
In de maximale trekkracht voor de rechte ankerstaaf
in figuur 5 is de invloed van randen dus ook al mee-
genomen. Maar tegelijkertijd is ook de invloed van
de beugelwapening in de resultaten aanwezig. Dit
betekent dat een kort anker, berekend volgens de
VBC 1995 op de wijze zoals voorgaand geschetst en
geplaatst bij een betonrand (bijvoorbeeld op een
afstand van 4Ø
k), feitelijk alleen geldt als ook beu-
gelwapening aanwezig is. Maar bij de korte ankers
is dat eigenlijk niet anders. Voor hetzelfde boutan-
ker als in figuur 4, is in figuur 6te zien wat de capa-
4 |Maximale trekkracht als
functie van de anker-
lengte; geen invloed van
andere ankers of beton-
randen
beton: C53/65
anker: M16
0
10 20 30 40
50 60 70 80 90
100
0 50 100 150 200 250 300 350 400
VBC 1995 : rechte ankerstaaf
CUR 25: boutanker (niet-gescheurd beton)
uittrekken
betonkegelbreuk
staalbreuk
slip staaf of splijten
betondekking
ankerlengte (mm)
max. treksterkte N (kN)
d
Steunplaat aangebracht recht
onder trekstaaf. Horizontaal
draaien van proefblok wordt
hierdoor tegengegaan.
Deze staaf wordt bij
volgende proef gebruikt.
b
p=a
hp
a
a
a
h d
d
l' l
' l
' l
'
l '
l l
' = l
+ 2
5d
1 /
8
1/
2
1
/
4 1
/
4 1
/
4 1
/
8
proefstaaf
langsstrip
langsstrip
5|Principe van de proeven
waarmee de benodigde
verankeringslengte voor
wapeningsstaven is vast-
gesteld [5]
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 66
citeit is als deze zich bij een rand of in een hoek
bevindt, met een randafstand gelijk aan 4Ø
k. Voor
deze situaties moeten echter ook de bezwijkmecha-
nismen 'splijten' en 'zijdelings uitbreken' worden
beschouwd. Omdat de sterkte voor splijten nog niet
goed kan worden voorspeld, is dit in CUR-Aanbeve-
ling 25nog niet gedetailleerd uitgewerkt. Aangege-
ven is bij welke minimale rand- en ankerafstanden
splijten niet maatgevend zal zijn. Slechts ter illu-
stratie is in figuur 6 getoond wat het verschil in maxi-
male trekkracht is van een wapeningsstaaf en een
boutanker, geplaatst op een afstand gelijk aan 4Ø
k waarbij dus 'splijten' niet in beschouwing is
genomen. De getoonde capaciteit voor de boutankers
met de geringe randafstand kan dus alleen worden
verkregen als door wapening splijten wordt voorko-
men.
In figuur 6geldt de lijn voor de rechte ankerstaaf voor
een dekking groter dan of gelijk aan 4 maal de staaf-
diameter. Voor kleinere waarden van de dekking
neemt de capaciteit lineair af [2]. Bij de boutankers
en spreidankers leiden randen van het betonelement
tot een reductie in de capaciteit voor betonkegelbreuk
als deze zich op een afstand kleiner dan 1,5h
efvan de
rand bevinden. Bij h
ef /d = 10 komt dit overeen met
een randafstand van 15 maal de staafdiameter. Naast
de verankeringslengte, c.q. verankeringsdiepte, is
ook de betonsterkteklasse van invloed op de maxi-
male trekkracht van het anker. In zowel de VBC als in CUR-Aanbeveling 25
is de maximale trekkracht
een functie van de wortel uit de druksterkte van het
beton.
Vanwege de vergelijkbare wijze van krachtsoverdracht
via aanhechting is de vergelijking van een ingestorte
wapeningsstaaf met een lijmanker eigenlijk veel meer
op zijn plaats dan een vergelijking met een boutan-
ker. Bij een lijmanker zijn er feitelijk twee oppervlak-
ken waarlangs de krachtsoverdracht moet plaatsheb-
ben. Dat is allereerst van de ankerstaaf naar de lijm
en vervolgens van de lijm naar het omringende beton.
In tegenstelling tot boutankers en spreidankers, waar
de effectieve diepte en de betonsterkteklasse de maxi-
male trekkracht voor betonkegelbreuk bepalen, is een
directe vergelijking bij lijmankers moeilijker, omdat
de sterkte afhankelijk is van de lijm, het boorgatop-
pervlak en de mate waarin deze is schoongemaakt.
Daarom wordt slechts een globale vergelijking uitge-
voerd.
Uitgaande van de rekenwaarde voor de maximale trek-
kracht N
dvan de ingestorte rechte staaf volgens de
VBC 1995 (fig. 4) en de bijbehorende verankerings-
lengte l
vrkan een bijbehorende rekenwaarde voor de
gemiddelde schuifspanning worden berekend met:
N
d ?d= ________ (3)
?lvrd
Voor een betondekking groter dan of gelijk aan 4Ø
k wordt dan een schuifspanning ?d = 6,5 N/ m m 2
gevonden. In het geval van betonsterkteklasse
C20/ 25 is de schuifspanning 4 ,0 N/ m m 2
.Zoals
voorgaand al is toegelicht, is dit afgeleid voor wape-
ningsstaven in de hoek van een betonelement,
waarbij ook beugels aanwezig zijn. Voor een ver-
gelijking met experimentele resultaten voor lijm-
ankers, worden in figuur 7gemiddelde gemeten
schuifspanningen weergegeven, zoals die door
Cook van de universiteit van Florida [6 ] voor een
groot aantal verschillende lijmankersoorten zijn
gerapporteerd. De gemiddelde druksterkte van het
beton tijdens beproeven was ongeveer 35 N/ m m
2.
Cook maakt onderscheid tussen 'adhesive' en
'grouted' ankers, waarbij het primaire verschil is dat
bij de laatste een fijn toeslagmateriaal (bijvoorbeeld
fijn zand) wordt toegepast. Bij de 'adhesive' ankers
is de boorgatdiameter veelal 10 tot 25% groter dan
de diameter van de wapeningsstaaf of het draa-
deind. Bij 'grouted' ankers is de boorgatdiameter
minimaal 1,5 maal de staafdiameter en het einde
van de staaf kan worden voorzien van een 'kop' door
een boutanker te gebruiken of een draadeind te
voorzien van een moer. Voor beide lijm-
ankersoorten kunnen zowel kunstharsen (bijv.
epoxy) als cementgebonden lijmen worden
gebruikt. De resultaten voor de 'grouted' ankers in
6 |Invloed van randen van
het betonelement op de
maximale trekkracht van
boutankers (alleen
'betonkegelbreuk',' uit-
trekken' en 'staalbreuk'
beschouwd)
7 |Gemiddelde waarden
voor de schuifspanning,
zoals gevonden voor
lijmankers [6]
12,4
16,1
11,4 15,6
12,3 19,6
18,2
3,1 5,5
11,215,3
10,0 15,9
11,2
17,1
13,9
17,7
2,3 11,4
14,5
20,020,3
7,3
21,0
20,9
15,9 17,8 19,8
17,8
0 5
10 15 20
25
ABCDE FGHJ J KLMNOPQRS T 123456789 t
ype lijm
gemiddelde schuifspanning (N/mm )
adhesive: ? gemiddeld = 12,7 N/mm 2 grouted: ? gemiddeld = 17,9 N/mm 2
2
beton: C53/65
anker: M16
0
10 20 30 40 50 60 70 80 90
100
0 50 100 150 200 250 300 350 400
ankerlengte (mm)
max. treksterkte N (kN) VBC 1995: rechte ankerstaaf
CUR 25: boutanker (niet-gescheurd beton)
geen randen
1 rand op 4d
in hoek met randen op 4 d
d
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 67
figuur 7behoren bij rechte ankerstaven (geen kop),
waarbij voor de proevenseries 1 tot en met 6een
cementgebonden lijm is gebruikt [7 ].
De resultaten in figuur 7zijn verkregen in proeven,
waarbij het boorgat droog en goed schoongemaakt
is. De grote verschillen tussen de producten die zijn
onderzocht, maken duidelijk dat voor lijmankers
geldt dat de aan te houden rekenwaarde voor de
schuifspanning moet worden bepaald volgens een
goedkeuringsprocedure. In Europa is daarvoor deel
5 van de ETAG voor metalen ankers in beton [ 8] van
toepassing.
Voor de proefresultaten in figuur 7 varieerde de varia-
tiecoëfficiënt tussen 5 en 25% [6 ]. Indien, slechts ter
indicatie, wordt uitgegaan van een gemiddelde schuif-
spanning van 12, 7N/ m m
2, een variatiecoëfficiënt van
15% en oneindig veel proeven, wordt voor de karak-
teristieke schuifspanning de waarde 9 ,6 N/ m m
2
gevonden. Met een partiële veiligheidsfactor voor
beton gelijk aan
?Mc= ?1? ?2= 1,8 ? 1,4 = 2,52 [1 ] wordt
een rekenwaarde voor de aan te houden gemiddelde
schuifspanning van 3 ,8 N/ m m
2gevonden. Volledig-
heidshalve wordt er nogmaals op gewezen dat de
eigenschappen van lijmankers zeer sterk kunnen ver-
schillen en in een Europese Goedkeuring (ETA) op
basis van [8 ] de producteigenschappen staan vermeld
alsmede de aan te houden installatiefactor
?2, waar-
voor hier 1 ,4 is aangehouden.
De afgeleide rekenwaarde voor de gemiddelde schuif-
spanning (3 ,8 N/ m m
2) bij lijmankers is ongeveer
gelijk aan de afgeleide rekenwaarde voor de schuif-
spanning (4 ,0 N/ m m
2) van de ingestorte wapenings-
staaf in beton met dezelfde sterkteklasse en met een
dekking gelijk aan 4 Ø
k. De invloed van betonranden
op de maximale trekkracht van het anker is bij lij-
mankers geringer dan bij spreidankers en ingestorte
boutankers. Voor de randafstand waarbij bij lijman-
kers de trekcapaciteit wordt beïnvloed is in CUR-Aan-
beveling 25 1,0h
efaangegeven. Voor een randafstand
gelijk aan 4 Ø
kgeldt evenals bij de ingestorte boutan-
kers dat de maximale trekkracht, en dus de gemid-
delde schuifspanning, geringer is dan in het geval van
geen randinvloed en voorzieningen moeten worden
getroffen om splijten te voorkomen.
Voorgaand zijn slechts ter illustratie de resultaten
van een aantal vergelijkingen tussen een veranke-
ring met korte ankers en verankering volgens de
gewapend-betontechniek getoond. Het door inlij-
men van wapeningsstaven doorkoppelen van beton-
constructies is sinds een aantal jaren ook onderwerp
van studie [9,10,11]. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen de situaties met of zonder aanslui-
tende wapening (fig. 8). Indien geen aansluitende
wapening in het betonelement aanwezig is, moet,
evenals bij korte lijmankers, de ingeleide kracht via het beton verder worden afgevoerd en wordt de trek-
sterkte van het beton aangesproken. Bezwijken door
het uittrekken van het anker of door betonkegelbreuk
kan optreden. De situatie van figuur 8a komt overeen
met overlappingslassen in gewapend beton (VBC-
art.
9.8). De ingeleide kracht wordt via drukstaafjes
naar de in het element aanwezige wapening overge-
bracht en de treksterkte van het beton wordt slechts
lokaal aangesproken [9]. Als met de ingelijmde wape-
ningsstaven de stijfheid vergelijkbaar is met en de
sterkte niet minder is dan van ingestorte wape-
ningsstaven, kunnen de bepalingen voor overlap-
pingslassen voor gewapend beton worden aange-
houden. Uitzonderingen moeten worden gemaakt
voor minimale dekking (toeslag in verband met
mogelijk niet exact parallel aan betonoppervlak
boren), minimale verankeringslengte en verhoogde
temperaturen [9,11].
Anker op afschuiving bij betonrand
Het tweede onderdeel waarop een vergelijking
tussen enerzijds de bepalingen in de VBC en ander-
zijds de CUR-Aanbeveling 25 is gemaakt, betreft een
op afschuiving belaste ankerverbinding die zich
nabij een rand bevindt. Zoals voorgaand is vermeld,
wordt hiervoor in de VBC 1995 aangegeven wanneer
maatregelen in de vorm van ophangwapening en
eventueel wapening voor de samenhang, genomen
moeten worden. De basis hiervoor is de berekening
van de splijtkracht N
splvolgens:
1,8 f
b Nspl= _____________ (4)
111
_ + _ + _
s
h 2 sv2 la 2
waarbij
f bde rekenwaarde van de betontreksterkte en
l
ade ankerlengte is. De afstanden s hen s vzijn afhan-
kelijk van de ankerplaatsing [ 2]. Experimenten die
ongeveer 35jaar geleden zijn uitgevoerd door het
toenmalige TNO IBBC en ook vastgelegd in [3 ] zijn
gebruikt voor de afleiding van deze bepalingen in de
VBC 1995. Het betreft een groot aantal proeven,
waarbij veel parameters zijn gevarieerd. De op
afschuiving belaste ankers met een diameter varië-
F F
F F F
F
8|Ingelijmde wapenings-
staven met (links) en
zonder aansluitende
wapening [11]
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 68
rend van 3 tot 6mm, zijn uitgevoerd op kleine beton-
plaatjes (300 x 200 mm 2met een dikte van 40 of 80
mm) vervaardigd van zogenoemd microbeton. Bij de
meeste proeven was het anker aan de achterzijde van
de plaat voorzien van een moer. Zonder in detail op
deze schaalproeven in te gaan, kan worden gesteld
dat:
? splijten in dit rapport [2 ] wordt gebruikt voor
bezwijkmechanismen die in figuur 1 worden aan-
geduid met zowel splijten als betonrandbreuk;
? in de proefresultaten een relatief grote spreiding was waar te nemen, hetgeen met name geldt voor
kleine relatieve randafstanden (verhouding randaf-
stand/wanddikte tussen 0 ,5 en 1 ,0 );
? de invloed van de dikte van het betonelement in relatie tot de lengte van het anker niet is onderzocht.
Hoewel met de uitgevoerde proeven het effect van
een groot aantal variabelen is onderzocht, zullen in
de huidige praktijk de afgeleide bepalingen vaak
worden toegepast voor constructiedetails die zeer
veel kunnen afwijken van de experimenteel onder-
zochte situatie.
Ook CUR-Aanbeveling 25 geeft aan hoe de capaci-
teit van een op afschuiving belast anker moet worden
berekend. Zoals in figuur 1 is te zien, wordt splijten
bij een pure afschuifbelasting niet als bezwijkme-
chanisme onderkend. Het feit dat voor diverse
proeven in [3] wel een dergelijk bezwijkbeeld is
gerapporteerd, kan mogelijk worden verklaard door
de zeer kleine proefstukafmetingen en het feit dat in
een aantal gevallen een gecombineerde trek- en
afschuifbelasting is aangebracht. Indien een niet te kort anker op afschuiving wordt belast terwijl beton-
randen ver verwijderd zijn, is in de uiterste grens-
toestand staalbreuk maatgevend. Overigens zal bij
een aanzienlijk geringere belasting al een schilfer
van het betonoppervlak afgedrukt kunnen worden
(fig.
9), waardoor de sterkte in de UGT wordt bereikt
bij aanzienlijke verplaatsingen en ankervervormin-
gen [12].
Voor een oriënterende vergelijking van de bepalin-
gen in de VBC 1995 en de CUR-Aanbeveling 25 is
gekeken naar een anker Ø16 mm dat is geplaatst in
beton B 35. Voor een dikte van het betonelement
gelijk aan 300 mm en een ankerlengte van 160 mm
is met de rode lijn in figuur 10aangegeven bij welke
afschuifkracht volgens de VBC ophangwapening
aangebracht moet worden. Bij een randafstand van
500 mm moet bijvoorbeeld ophangwapening
worden aangebracht in het geval van een pure
afschuifkracht groter dan 30 kN. De berekende splijt-
kracht N
splis gelijk aan twee maal deze waarde, dus
60 kN, hetgeen betekent dat bij de aanwezigheid van
ophangwapening een afschuifkracht van 60 kN toe-
laatbaar is. Als er ook wapening wordt aangebracht
voor het garanderen van de samenhang, is zelfs een
hogere waarde toelaatbaar, met als maximum 61,8
kN (staalbreuk: art. 9.16.2).
In figuur 10 is ook het resultaat van een berekening
volgens 8.2 .2 van CUR-Aanbeveling 25weergege-
ven. Hierbij is uitgegaan van gescheurd beton
zonder randwapening of beugels. Ter plaatse van
het plateau in de grafiek is staalbreuk maatgevend.
Evenals bij de berekeningen voor trek is hierbij voor
zowel de berekening volgens CUR-Aanbeveling 25
als volgens de VBC één en dezelfde waarde aange-
houden. In dit geval is dat de waarde die behoort
bij sterkteklasse 8 .8 van staal volgens de CUR-Aan-
beveling 25. Bij de kleinere randafstanden is beton-
randbreuk bepalend voor de sterkte. Bij een
randafstand gelijk aan 200mm beslaat het geï-
dealiseerde uitbreekgedeelte (fig. 10) [1 ] precies de
volledige elementdikte, zodat bij grotere randaf-
standen de elementdikte een reducerend effect
heeft op de grootte van de uitbreekkegel en daarmee
0
10 20 30 40 50
60
70
0 100 200 300 400 500 600 700
randafstand c , s (mm) 1v
afschuifkracht
V (kN)
d
VBC 1995
CUR 25
10|Relatie tussen afschuif-
sterkte (VBC 1995: zon-
der ophangwapening)
en randafstand
9
|Afgedrukte betonschilfer
bij een op afschuiving
belast anker [12]
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 69
de capaciteit voor betonrandbreuk. In tegenstelling
tot de VBC blijkt bij een randafstand gelijk aan 500
mm nu nog bijna de afschuifkracht behorend bij
staalbreuk op het beton overgebracht te kunnen
worden, zonder enige vorm van (ophang)wape-
ning. Indien randwapening of randwapening met
beugels aanwezig is, is de capaciteit nog respectie-
velijk een factor 1 ,2 of 1,4 groter. Figuur 10 is slechts
als voorbeeld bedoeld en laat zien dat significante
verschillen tussen beide berekeningsmethoden
aanwezig kunnen zijn. In figuur 11 zijn de resul-
taten getoond voor twee verschillende elementdik-
ten, waarbij de ankerlengte gelijk is genomen aan
de elementdikte, hetgeen overigens in de praktijk
niet mogelijk is vanwege de vereiste dekking op de
onderzijde van het anker. Globaal blijkt dezelfde
tendens in beide methoden aanwezig te zijn. Grote
verschillen tussen beide methoden treden met
name op bij een relatief kort anker en grotere rand-
afstanden.
Ophangwapening
De ophangwapening zoals die in de VBC 1995 is aan-
gegeven, is het meest effectief. Maar in de praktijk
is dit niet altijd mogelijk. Figuur 12 toont een expe-
rimenteel resultaat dat de invloed van rand- en
ophangwapening in het geval van een afschuifkracht
bij een rand laat zien. Het effect van de randwape-
ning, al dan niet gecombineerd met beugels is in de
CUR-Aanbeveling ook al meegenomen. Nader
onderzoek naar de invloed van wapening op de capa-
citeit van een op afschuiving belast anker bij een rand
en modelvorming daarvoor is gerapporteerd in [13].
Hoe ophangwapening moet worden aangebracht bij
een naar de rand van het betonelement gerichte
kracht is duidelijk aangegeven in de VBC. Maar wat
als de kracht aangrijpt op een anker bij een rand in
een richting evenwijdig aan de rand? Hoe kan dan
de (ophang)wapening het best worden aangebracht?
Ook dat is in [3] onderzocht en naar de mening van
de auteurs is de VBC 1995 daar niet duidelijk over.
Tot besluit
Hoewel het onderscheid tussen lange en korte
ankers niet zo strikt aanwezig is, is met de beschou-
wingen in dit artikel toch wel duidelijk geworden
welke verschillen er zijn tussen een berekening
volgens CUR-Aanbeveling 25 en volgens VBC-art.
9.16 en dat gesproken kan worden van een verschil
tussen bevestigingstechniek en gewapend-beton-
techniek.
Onderzoek naar het gedrag van ankerverbindingen
aan beton zijn internationaal de laatste decennia in
een stroomversnelling gekomen. Met de tweede, her-
ziene uitgave van CUR-Aanbeveling 25 hebben we
in Nederland op de internationale ontwikkelingen
aangesloten. Maar sinds 2000, toen deze aanbeveling
werd uitgebracht, is de kennis op vele fronten weer verder toegenomen en het is aan te bevelen om ook
die kennis weer naar Nederland te halen. Bij een vol-
gende update van de regelgeving voor ankers is het
aan te bevelen zowel de bepalingen voor korte
ankers, als die voor ankers volgens de VBC 1995
te
beschouwen en ook aandacht te besteden aan inge-
lijmde stekwapening. Een aspect dat zeker ook
nadere aandacht verdient en waar de beschikbare
internationale kennis waarschijnlijk ook nog beperkt
is, betreft de benodigde splijt- en ophangwapening
in het geval van ankers bij randen op trek en/of
afschuiving belast.
?
Literatuur
1. CUR-Aanbeveling 25, Korte ankers in beton;
berekening en uitvoering. Tweede herziene
uitgave, CUR en Bouwen met Staal, juni 2000.
2. NEN 6720, Voorschriften Beton. Constructieve
eisen en rekenmethoden (VBC 1995). Septem-
ber 1995 en wijzigingsblad A3, juli 2004.
3. SBR-rapport 29, Uit beton stekende ankers.
Stichting Bouwresearch, 1971.
4. Stark, J.W.B. en D.A. Hordijk, Hoe sterk is het koppel beton ? staal? Cement 2004nr. 6.
5. CUR-rapport 23, Onderzoek naar de samen-
werking van geprofileerd staal met beton. 1961.
12 |Effect van wapening op
het kracht-verplaat-
singsverloop van op
afschuiving bij een
rand belaste, ingestor-
te boutankers (B 25,
d
anker = 22 mm; d beugel =
12 mm) [12]
0
10 20
30
40
50
60
70
0 100 200 300 400 500 600 700
VBC 1995
CUR 25
h = l a = 100 mm
a
randafstand c , s (mm) 1v
afschuifkracht V (kN)
d h
= l = 300 mm
11 |Relatie tussen afschuif-
sterkte en randafstand
voor nog twee situaties
v
v
v
3
2
1
75
150
75
150
80
100
75
50
25 0 0 5
10
15
20 kracht V (kN)
verplaatsing (mm)
Constructie & uitvoering
Detaillering
cement 2004 6 70
6. Cook, R.A., Anchoring with bonded fasteners.
In: Befestigungstechnik, Bewehrungstechnik
und ...; Festschrift zu Ehren von Prof. Dr.-Ing.
Rolf Eligehausen anlässlich seines 60. Geburt-
stages. Stuttgart, september 2002.
7. Cook, A., N.A. Zamora en R.C. Konz, Beha- viour of grouted anchors. In: Connections
between steel and concrete (Ed. R. Eligehau-
sen), Volume One, 2001.
8. ETAG 001, Guideline for European Technical
Approval of metal anchors for use in concrete.
Part five: Bonded anchors. Maart 2002.
9. Eligehausen, R., H. Spieth en T.M. Sippel, Ein- gemörtelte Bewehrungsstäbe; Tragverhalten und
Bemessung. Beton- und Stahlbetonbau 1999nr.
12. 10. Reuter, M., T. Greppmeir en F. Münger, Rebar
anchorage in concrete with injections adhesive.
In: Connections between steel and concrete
(Ed. R. Eligehausen), Volume One, 2001.
11. Spieth, H.A., J. Oz? bolt, R. Eligehausen en J.
Appl, Numerical and experimental analysis of
post-installed rebars spliced with cast-in-place
rebars. In: Connections between steel and con-
crete (Ed. R. Eligehausen), Volume Two, 2001.
12. CEB, Fastenings to Concrete and Masonry Structures. Thomas Telford, CEB-Bulletin 216,
juli 1994.
13. Randl, N. en M. John, Shear anchoring in con- crete close to the edge. In: Connections
between steel and concrete (Ed. R. Eligehau-
sen), Volume One, 2001.
Halfen-Deha.
De Veiligheidsfaktor.
Meer veiligheid inbouwen. Met deponswapening van HALFEN-DEHA.Omdat risico's nooit de moeite lonen.Meer informatie ? veiligheidshalve: www.halfen-safetyfactor.com
Foto: HOCHTIEF Construction AG
Reacties