Naar aanleiding van een publicatie over onderzoek aan de KU Leuven naar het gedrag van breedplaatvloeren [1] hebben de auteurs, betrokken bij onderzoek in respectievelijk België en Nederland, in een Cement-artikel [2] toegelicht dat resultaten van beide onderzoeken op elkaar aansluiten. Wat in dat artikel mogelijk nog onvoldoende naar voren komt, is dat er met name in het verleden een wezenlijk verschil zat tussen de gangbare ontwerppraktijk van breedplaatvloeren in Nederland en België. Daardoor is het aantal kritische toepassingen in de bestaande voorraad in België beduidend minder dan in Nederland. Met het onderhavige artikel wordt dat toegelicht. Tevens wordt beoogd te laten zien dat er tussen België en Nederland weliswaar een verschil in ontwerphistorie is, maar dat de auteurs uit beide landen na een logisch convergentieproces in de afgelopen jaren, op één lijn zitten als het gaat om de huidige kennis van en inzichten in een goede detaillering van voegen in een breedplaatvloer.
Alvorens nader in te gaan op het
artikel is het goed om eerst aan
te geven dat op de KU Leuven
reeds voor het gedeeltelijk be-
zwijken van de constructie van
de parkeergarage bij Eindhoven
Airport, onderzoek is gestart
naar de eigenschappen van het
zogenoemde kritische detail.
Daarnaast is het nuttig te vermelden dat in
de Belgische richtlijn TV223, uitgegeven
door WTCB [3] al sinds 2002 aanwijzingen
zijn opgenomen over de wijze waarop het
kritische detail bij essentiële afdracht over
de langsvoeg moet worden uitgevoerd. Daar-
bij is aangegeven dat de tralieliggers op een
niet grotere afstand dan 125 mm vanaf de
langsvoeg moeten zijn geplaatst (fig. 1). Dit is
wezenlijk afwijkend van wat in Nederland
gebruikelijk was, namelijk een tralieligger
op 400 mm vanaf de naad en koppelwape-
ning direct op de breedplaat geplaatst.
Belgische experimentele
resultaten
Het artikel op www.architectura.be is een
beknopte samenvatting van een publicatie van Molkens en Van Gijssel in Applied Science
[4]. In dat artikel worden de resultaten van
vier series van proeven beschreven. Het be-
treffen series A t/m D, waarbij onder andere
variaties in hoogte, breedte, hoeveelheid
koppelwapening, het wel of niet toepassen
van gewichtsbesparende elementen, wel of
niet nabewerken bovenzijde breedplaten en
de positie tralieligger zijn aangebracht. De
proeven van serie A, C en D zijn uitgevoerd
met een vierpuntsbuigproef, zoals dat ook in
het in [5] beschreven onderzoek is gedaan.
De proefstukken van serie B, die een kleine-
re lengte hebben, zijn beproefd met een
driepuntsbuigproef. Hierna wordt in detail
ingegaan op serie A, C en D.
Serie A? Bij de proefstukken van serie A is
relatief gezien de grootste hoeveelheid kop-
pelwapening aangebracht, 6Ø16 over een
breedte van 900 mm. De lengte van deze
koppelstaven is redelijk overeenkomstig wat
voorheen in Nederland gebruikelijk was.
Maar deze laat volgens de Belgische regelge-
ving slechts een staafkracht toe tot ongeveer
75% van de vloeikracht van deze wapening.
Deze proefstukken vertonen zowel wat be-
KU Leuven bestudeert breedplaten en?.
Op 7 januari is op de site www.architectura.be een bericht verschenen, getiteld
'KU Leuven bestudeert breedplaten ? Getest en (zeer) goed bevonden' [1]. Gegeven de breedplaatvloerenproblematiek in Nederland [2] trekt deze titel in Nederland zeker
de aandacht van geïnteresseerde constructeurs. In dit artikel worden de resultaten
van dit onderzoek vergeleken met de Nederlandse situatie.
16? CEMENT 2 2021
IR. GERRIE DIETEREN
TNO
DR.IR.ING. TOM MOLKENS
KU Leuven en Sweco Belgium bv
PROF.IR SIMON WIJTE
Adviesbureau Hageman en TU/eauteurs
1 Afbeelding kritische detail uit [3]
treft geometrie als wat betreft bezwijklast
een redelijke overeenkomst met de proef -
stukken 26 t/m 31 en 38 t/m 43 die in [6] zijn
beschreven.
Als het last-vervormingsgedrag van de
proefstukken in serie A wordt bekeken,
blijkt dat de proefstukken het belastingsni -
veau waarbij vloei van de koppelwapening
op zou gaan treden, niet halen. De bezwijk -
waarde ligt lager dan de waarde die bij vloei
zou worden bereikt F
calc,y . Deze proefstukken
bezwijken volgens de onderzoekers door slip
van de wapening bij een lagere waarde dan
dat in Nederland tot voor kort bij het ontwerp
van het kritische detail werd aangenomen.
Door Molkens is de draagkracht van de
proefstukken van de serie A ook bestudeerd
door de aanwezige verankering van de kop-
pelwapening te beschouwen. Hierbij wordt,
afwijkend van zoals in Nederland gebruike-
lijk was, de verankeringslengte beschouwd
vanaf de eerste tralieligger. Als met dit aspect
rekening wordt gehouden, presteren de
proefstukken zoals verwacht en ook in lijn
met de Belgische regelgeving waar de kracht
in de wapening ten gevolge van de beperkte
verankering moet worden gereduceerd. Meer
achtergrond met de betekenis van F
calc,lap,max
en F
calc,lap,min is terug te vinden in [4] en [5].
Als de resultaten van proefserie A worden
vergeleken met in Nederland afgeleide ge-
middelde waarden voor de beschouwde me-
chanismen, zoals beschreven in paragraaf 5.5
van [7] door Dieteren en Wijte, blijkt dat deze
mechanismen een weerstand voorspellen van een gelijke orde van grootte als bij deze proef
-
stukken is waargenomen. Met andere woor -
den: de in België uitgevoerde experimenten
onderschrijven de constatering dat de wijze
waarop het kritische detail in het verleden in
Nederland ontworpen werd, niet juist is.
Serie C en D? Uit het last-vervormingsgedrag
van de proefstukken van de series C en D
blijkt dat bij deze proefstukken in alle geval -
len vloei van de koppelwapening wordt be-
reikt (voor serie C zie fig. 3). Bij de meeste
van deze proeven is de tralieligger op 95 mm
van de naad geplaatst. Bij één proefstuk
(C04) is deze afstand groter. Bij het betreffen -
de proefstuk staat een equivalente tralielig -
ger (draadstangen met gelijke doorsnede
sectie) op 400 mm vanaf de naad en is de
koppelwapening Ø16 over een lengte van
520 mm voorbij deze tralieligger doorgezet,
waarna deze nog eens voorzien werd van
een haak. De andere zijde van de voeg werd
voorzien van twee achter elkaar geplaatste
tralieliggers, met de eerste op 95 mm van de
voeg om aan die zijde delaminatie te vermij-
den. De lengte van de koppelwapening Ø16 is
920 mm vanaf de naad. Dit is beduidend gro-
ter dan in Nederland gebruikelijk was.
Als de proefstukken uit de series C en D, dus
ook proefstuk C04, analytisch worden be-
schouwd volgens de in Nederland beschreven
mechanismen [7], wordt ook gevonden dat
het optreden van vloeien van de koppelwa -
pening het bepalende bezwijkmechanisme
is. De belangrijkste reden hiervoor is dat bij
de betreffende proefstukken de hoeveelheid
koppelwapening relatief beperkt is en dat
1
Vanuit
een 'oud'
Nederlands
perspectief
presteren
de proef stukken
niet naar
verwachting
CEMENT 2 2021 ?17
deze koppelwapening over een voldoende
lengte voorbij de tralieligger is doorgezet en/
of bijkomend voorzien werd van
haken.
België - Nederland
Vanuit een Belgisch perspectief, waarbij al
gedurende meerdere jaren rekening wordt
gehouden met de effecten van een beperkte
verankering, presteren de proefstukken van
de KU Leuven dus naar verwachting. Vanuit
een 'oud' Nederlands perspectief, waarbij de
verankeringslengte van de koppelwapening
vanaf de naad tussen de breedplaten werd
bedacht en bij voldoende lengte vloeien van
deze wapening werd aangenomen, preste-
ren deze proefstukken niet naar verwach -
ting en bevestigen de proefstukken dat wat
in [2] en [6] reeds is beschreven. Op dit moment wordt zowel in België als in
Nederland onderzoek uitgevoerd naar de
weerstand van breedplaatvloeren bij het
kritische detail. In België wordt hierbij voor-
al gekeken naar de verankering van de kop-
pelwapening en bijdrage van de tralieligger,
terwijl in Nederland met name de weerstand
van het aansluitvlak wordt beschouwd. Uit
een vergelijking van beide methoden op basis
van de in [4] en [7] beschreven proefstukken
blijkt dat de verschillen in resultaten tussen
beide benaderingen niet groot zijn en dat er
vooralsnog geen reden is om de modellen aan
te passen. Het onderzoek zal worden voortge-
zet, waarbij de uitwisseling van gegevens en
theorieën tussen de onderzoekers een bijdra -
ge zal leveren aan het verbeteren van het in -
zicht in het gedrag van het kritische detail.
2 Last-vervormingsgedrag proefstukken A-serie [4]
3 Last-vervormingsgedrag C-serie proefstukken [4]
LITERATUUR
1?https://www.architectura.be/nl/
nieuws/50491/ku-leuven-bestudeert-
breedplaten---getest-en-zeer-goed-
bevonden.
2?Vambersky, J., Walraven, J., Salet, Th.,
Vrijling, H., Hordijk, D. en Vrouwenvelder,
A., De breedplaatvloerenproblematiek
uitgelicht. Cement 2020/4.
3?TV 223, Draagvloeren in niet-
industriële gebouwen, WTCB, Brussel,
2002.
4?Molkens, T. en Gysel, A. van,
Structural Behavior of Floor Systems
Made by Floor Plates - Mechanical
Model Based on Test Results. Applied
Science 2021, vol 11(2).
5?Molkens, T. en Gysel, A. van,
Behaviour of joints in lattice plank
profiles with voiding elements. fib
symposium, Krakau, 2019.
6?Wijte, S. en Dieteren, G., Rekenregels
beoordeling bestaande
breedplaatvloeren. Cement 2019/4.
7?Wijte, S., Onderzoek constructieve
veiligheid breedplaatvloeren in
bestaande utiliteitsgebouwen ?
Voorstellen voor en achtergronden bij
rekenregels voor beoordeling van
bestaande bouw. Adviesbureau
Hageman rapport 9780-1-0, 2019.
2
3
18? CEMENT 2 2021
Verschillen tussen België en Nederland
Voor de voeg tussen breedplaten, waarbij een positief
buigend moment moet worden overgedragen (aange-
duid met 'kritisch detail'), kunnen de volgende belang -
rijke verschillen tussen de tot voor kort gangbare ont-
werppraktijk in Nederland en België worden benoemd:
De lengte van de koppelstaven was in België groter dan
in Nederland.
De eerste tralieligger stond in België dichter bij de
naad tussen de breedplaten dan in Nederland. In figuur 1 en 2 zijn de verschillen in het kritische
detail voor koppelwapening Ø12 grafisch getoond.
Volgens de huidige gedeelde inzichten moet erop wor-
den gerekend dat bij belasten delaminatie in het aan -
sluitvlak in het gebied tussen de naad en de tralieligger
optreedt, waardoor de verankering van de koppelwape-
ning, of de overlappingslas tussen de koppelwapening
en de breedplaatwapening, pas kan beginnen vanaf
de eerste tralieligger. Dit betekent dat de beschikbare
lengte voor deze verankering/overlapping in België
significant groter is dan in Nederland in het geval van
bestaande bouw. De sterkte van het kritische detail, uit-
gevoerd op basis van de Belgische gewoonte is zodoende onbetwist beter dan het kritische detail uitgevoerd over-
eenkomstig de Nederlandse gewoonte. Om een indicatie te geven van de orde van grootte
van het verschil in capaciteit van de verbinding, is met
de in Nederland ontwikkelde modellen ([7] in het voor-
gaande artikel) de rekenwaarde van de maximale capa -
citeit van de koppelwapening in het kritische detail be-
paald. Daarbij is gevonden dat voor koppelwapening
Ø12-100, waarvoor een vloeikracht van 492 kN/m geldt,
met het Belgische detail een capaciteit van 492 kN/m
(100% van de vloeikracht) wordt gevonden, daar waar
dat voor het Nederlandse detail 190 kN/m (38% van de
vloeikracht) is. Naast het feit dat er een significant verschil bestaat
in sterkte van de verbinding, is de breedplaatvloeren -
problematiek in België minder groot, omdat:
het in twee richtingen afdragen van belasting bij
breedplaatvloeren eerder uitzondering is dan algemeen
gebruik;
vanwege de korte afstand van de tralieligger tot de
naad, de koppelwapening vrijwel altijd door de tralielig -
ger steekt, waarbij in Nederland bij kleinere diameters
het einde van de koppelwapening ook voor de tralielig -
ger kan liggen.
Blik op de breedplaatvloerenpraktijk
in België en Nederland
Naschrift bij artikel 'KU Leuven bestudeert breedplaten en?'
Wat in het artikel 'KU Leuven bestudeert breedplaten en?' op de vorige pagina's mogelijk nog onvoldoende naar voren komt, is dat er een met name in het verleden een wezenlijk
verschil zat tussen de gangbare ontwerppraktijk van breedplaatvloeren in Nederland en
België. Daardoor kent met name de praktijk in België minder kritische toepassingen in de bestaande voorraad.
fig. 1 Kritisch detail volgens de gangbare ontwerppraktijk in België fig. 2 Kritisch detail volgens de gangbare ontwerppraktijk in Nederland
MEER OP
CEMENT-
ONLINE.NL
Op Cementonline.
nl staat een artikel
waarin de hier-
naast beschreven
verschillen in de
tot voor kort
gangbare ont -
werppraktijk in
respectievelijk
België en Neder-
land nader zijn
toegelicht. Uit dat
artikel blijkt ook
dat de auteurs uit
beide landen, na
een logisch con-
vergentieproces
in de afgelopen
jaren, op één lijn
zitten als het gaat
om de huidige
kennis van en
inzichten in een
goede detaillering
van voegen in een
breedplaatvloer.
In de beide landen
worden de onder-
zoeken voortgezet
en de resultaten
regelmatig uitge-
wisseld. Als de
gelegenheid daar
is, zullen bevindin-
gen via Cement
worden gedeeld
met de praktijk.
Tom Molkens, Gerrie Dieteren, Simon Wijte
CEMENT 2 2021 ?19
Zoals in [3] is toegelicht, werden de breedplaatvloeren oorspronkelijk voor in één richting – van balk naar balk of van wand naar wand – dragende vloeren ontwikkeld. In Nederland is het toepassingsgebied in de loop der jaren steeds verder uitgebreid naar in twee richtingen dragende vloeren. Gesteld kan worden dat verreweg het merendeel van de breedplaatvloeren in België nog steeds in één richting dragende vloeren betreft. Hierbij is er dus in België hoofdzakelijk sprake van een secundaire krachtsoverdracht over de voeg tussen twee breedplaten, waar de voeg in Nederland in vlakke plaatvloeren steeds meer onderdeel is geworden van de primaire draagrichting. Los van de vraag of de voeg is toegepast in de primaire of secundaire draagrichting, is navolgend ingegaan op het ontwerp van de voeg voor een positief buigend moment (in Nederland veelal aangeduid met ‘kritisch detail’).
De eerste uitgave van een normtechnisch document in België voor breedplaten dateert van 1993 [4]. Rond 2000 is een onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van breedplaten in brugdekken [5]. Dat heeft geleid tot de voor dat moment aanvullende eis dat bij voegen aan één van de navolgende voorwaarden moet zijn voldaan:
- Er zijn minstens twee tralieliggers per breedplaat aanwezig, waarbij de afstand van de langsrand van de breedplaat tot de as van de dichtstbijzijnde tralieligger ten hoogste 125 mm bedraagt.
- Er zijn staven toegepast die onder een opbuighoek van ten hoogste 45° uit de breedplaten steken.
De eerste eis is vervolgens ook opgenomen in het Technische Voorschrift TV 223, ‘Draagvloeren in niet-industriële gebouwen’ [6].
Voor de naden waar een positief buigend moment optreedt (kritisch detail) geldt dat dit volgens de gangbare praktijk in België als volgt werd ontworpen, c.q. uitgevoerd (fig. 1):
- Er is evenwijdig aan, en aan weerszijden van, de voeg een tralieligger aanwezig op maximaal een afstand van 125 mm van de naad. In de praktijk werd deze eis echter niet steeds consequent gevolgd.
- Voor de theoretische hefboomsarm van de koppelwapening moest worden gerekend met een afstand van minimaal 15 mm tussen het oppervlak van de breedplaat en de koppelwapeningsstaaf omwille van de ruwheid van de breedplaat.
- De lengte van de koppelwapening gemeten vanaf de naad was minstens gelijk aan 1,5 maal de benodigde verankeringslengte, vermeerderd met de afstand a tussen het hart van de wapening in de breedplaat en de koppelwapening. Voor staven toegepast in een druklaag van C30/37 komt dit neer op een lengte van circa 52Ø, vermeerderd met de afstand a. De factor 1,5 is hierbij ontleend aan de factor a6, gebaseerd op EN 1992-1-1 [7]. Voor 2010 werd hiervoor, overeenkomstig NBN B15-002 [8], een factor gelijk aan 2,0 aangehouden.
- Het bovenvlak van de breedplaten was steeds opgeruwd [6], hetgeen eveneens een noodzakelijke eis was om in aanmerking te komen voor een BENOR-keurmerk.
- De uiterste momentweerstand in de snede ter plaatse van de naad tussen de twee breedplaten werd bij een voldoende verankering bepaald door de rekenwaarde van de vloeigrens in de koppelwapening.
Voor het detail uitgevoerd met Ø12 koppelwapening is de uitwerking van de hiervoor beschreven praktijk geschetst in figuur 1. Hierbij is, uitgaande van a = 60 mm, de lengte van de koppelwapening getekend als 52 × 12 + 60 = 684 mm, praktisch 685 mm.
De detaillering van het kritische detail was gebaseerd op eisen en regels in KIWA beoordelingsrichtlijnen uit 1989 [9]. Deze eisen zijn later overgenomen in NVN 6725 [10]. Aan deze voornorm is de volgende detailleringswijze ontleend:
- De eerste tralieligger werd aangebracht op circa 400 mm vanaf de rand.
- De lengte van de koppelwapening, gemeten vanaf de naad, was gelijk aan 1,2 ld + 150 mm, waarbij ld de laslengte volgens de voor het ontwerp van betonconstructies geldende norm (art. 9.8 van NEN 6720 [11]) is. Als praktische uitwerking werd gebruik gemaakt van tabellen met toe te passen lengten per diameter, die op de tekeningen werden geplaatst (zie ook tabel 20 in [12]).
- De koppelwapening was direct op de breedplaat geplaatst.
- De bovenzijde van de breedplaten was in het algemeen niet nabewerkt (opgeruwd).
- Voor het bepalen van de uiterste momentweerstand in de snede ter plaatse van de naad tussen de twee breedplaten werd aangenomen dat de rekenwaarde van de vloeigrens in de koppelwapening kon worden gehaald.
Het laatste aspect is niet beschreven in NVN 6725 [10], doch was wel algemeen gebruik.
Voor de naden tussen de breedplaten, waar een positief buigend moment optreedt, geldt dat dit volgens de hiervoor beschreven gangbare praktijk in Nederland als volgt werd ontworpen, c.q. uitgevoerd (fig. 2). Volgens de gangbare praktijk in Nederland werd een breedplaatvloer ter plaatse van een langsnaad tussen twee breedplaten, bij een koppelwapening Ø12, uitgevoerd met een koppelwapeningslengte van 625 mm vanaf de naad [12].
Op basis van het voorgaande kunnen de volgende belangrijke verschillen tussen de tot voor kort gangbare ontwerppraktijk in beide landen, worden benoemd:
- De lengte van de koppelstaven was in België groter dan in Nederland.
- De eerste tralieligger stond in België dichter bij de naad tussen de breedplaten dan in Nederland.
Volgens de huidige gedeelde inzichten moet erop worden gerekend dat bij belasten van het detail delaminatie in het aansluitvlak tussen de naad en de tralieligger optreedt, waardoor de verankering van de koppelwapening, of de overlappingslas tussen de koppelwapening en de breedplaatwapening, pas kan beginnen vanaf de eerste tralieligger. Dit betekent dat in het geval van bestaande bouw uitgevoerd volgens de hiervoor geschetste gangbare praktijk, de beschikbare lengte voor deze verankering/overlapping in België significant groter is dan in Nederland. De sterkte van het kritische detail, uitgevoerd op basis van de Belgische gewoonte, is zodoende onbetwist beter dan het kritsiche detail uitgevoerd overeenkomstig de Nederlandse gewoonte.
Slechts om een indicatie te geven van de orde van grootte van het verschil, is hierna met de in Nederland ontwikkelde modellen [12] de rekenwaarde van de maximale capaciteit van de koppelwapening in het kritische detail bepaald. Dit is gedaan voor koppelwapening Ø12-100 en de eigenschappen in de figuren 1 en 2, gecombineerd met de eigenschappen in tabel 1. Omdat alleen wordt gekeken naar de capaciteit van de koppelwapening is de dikte van de breedplaat, anders dan voor de afstand a, en de hoogte van de druklaag niet van belang.
Tabel 1. Aangehouden eigenschappen van het beton en de wapening voor de berekening van de capaciteit van de koppelwapening van het beschreven 'standaard kritisch detail' in België en Nederland
Het resultaat van de berekeningen is weergegeven in tabel 2. Zoals te zien is, is de maatgevende capaciteit van de koppelwapening Ø12-100 voor het kritisch detail in België (492 kN/m) 100% van de capaciteit die bij vloeien van de koppelwapening hoort (492 kN/m), terwijl dat voor het Nederlandse kritische detail een capaciteit van 190 kN/m en daarmee slechts 38% van de vloeikracht van de koppelwapening is.
Tabel 2. Eigenschappen en capaciteit van de koppelwapening van het beschreven ’standaard kritisch detail’ in België en Nederland bepaald met de rekenmethoden voor bestaande bouw volgens [11]
De vergelijking is hier nog niet helemaal mee afgerond. Omwille van de rekenkundig reductie op de theoretische hefboomsarm in België, vlakt het bovenstaande zich beperkt uit. Een theoretische hefboom van 200 mm zal in België slechts als 185 mm mogen worden beschouwd. De verhouding van 38% zal hierdoor beperkt wijzigen maar blijft betekenisvol.
Naast het feit dat er een significant verschil in sterkte van de verbinding is, is de breedplaatvloerenproblematiek in België minder groot, omdat:
- het in twee richtingen afdragen van belasting bij breedplaatvloeren in België eerder uitzondering is dan algemeen gebruik;
- vanwege de korte afstand van de tralieligger tot de naad de koppelwapening in België vrijwel altijd door de tralieligger steekt, waarbij in Nederland bij kleinere diameters het einde van de koppelwapening ook voor, of bij, de tralieligger kan liggen.
Dat de onderzoeken in België en Nederland, die beiden primair gericht waren op de gangbare situatie in de beide landen, significant verschillende resultaten voor de capaciteit lieten zien, mag uit het voorgaande duidelijk zijn. Zoals in [2] al was aangegeven, worden in de beide landen de onderzoeken voortgezet en de resultaten regelmatig uitgewisseld. Als de gelegenheid daar is, zullen bevindingen via Cement worden gedeeld met de praktijk.
Reacties
Rob Plug - BubbleDeck International Light Weigt Concepts B.V. 29 maart 2021 11:36
Naar aanleiding van het artikel 'KU Leuven bestudeert breedplaten en?.' dat onder leiding van Simon Wijte en Gerrie van Dieteren is gepubliceerd op 28 januari 2021 in Cement, heb ik geschreven dat genoemde auteurs zich met deze publicatie niet aan de geldende gedragsregels hielden en dat deze publicatie onethisch was, omdat hiermee het vervolgonderzoek van TNO werd doorkruist en de uitkomsten van het vervolgonderzoek werden beïnvloed. Ook met de nieuwe publicatie 'Blik op de breedplaatvloerenpraktijk in België en Nederland' in Cement van 25 maart jl. duwt Simon Wijte het vervolgonderzoek wederom in een richting die aansluit op de conclusie, die hij bijna 4 jaar geleden poneerde en die (naar nu blijkt) aan alle kanten rammelt. Dat rammelen wordt door alle uitgevoerde in situ proeven bevestigd. In het nieuwste artikel stelt Wijte dat in België het merendeel van de breedplaatvloeren nog steeds in één richting dragend is, maar is dit in Nederland ook niet het geval? Vervolgens haalt hij een normtechnisch document aan uit 1993 over brugdekken in België? Wat heeft dit document over brugdekken te maken met het gedrag van de gewichtsbesparende breedplaatvloer, die pas 7 jaar later voor het eerst werd toegepast? De relatie met gewichtsbesparende vloeren ontgaat mij hierbij volledig. Simon Wijte beweert dat de huidige inzichten aangeven dat bij het belasten van het detail, delaminatie ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat wordt door de praktijk gelogenstraft. Delamineren vindt in de praktijk echter pas plaats ver boven de rekenwaarde van de uiterste grenstoestand, met andere woorden 'vlak voor het rekenkundig bezwijken'. De waarheid is, dat het bezwijkmechanisme dat Simon Wijte al bijna vier jaar verantwoordelijk houdt voor de instorting van de parkeergarage in Eindhoven, uitsluitend is geconstateerd in het laboratorium van Simon Wijte in Eindhoven, waarbij dan nog de kanttekening past, dat vraagtekens zijn te plaatsen bij het moment na storten waarop de proeven werden uitgevoerd. In géén enkel ander laboratorium ter wereld heeft eenzelfde bezwijkmechanisme zich voorgedaan. Noch in Nederland, noch wereldwijd zijn er gebouwen gevonden die verschijnselen vertoonden met signalen dat het bezwijken aanstaande was volgens de beschrijving van Simon Wijte. Ook bij alle uitgevoerde proefbelastingen in binnen- en buitenland is dit bezwijkmechanisme nog nooit aangetoond voor het moment dat rekenkundig de constructie mocht bezwijken, leg dat maar eens uit als 'wetenschapper'. De vermeende onveiligheid die met stelligheid wordt uitgedragen kent geen enkele onderbouwing die internationaal breed wordt gedragen.
R.Vleesdraager - n.v.t. 26 maart 2021 03:37
In aansluiting op het laatste uitgebreide duidelijke artikel zou wellicht het commerciële aspect van alle samenstellende delen van de complete betonvloer nog eens belicht kunnen worden. Iets voor de toekomst ?