62
thema
De mogelijk-
heden van
gelijkwaardigheid
1
Voorbeelden van het gebruik van de gelijkwaardigheidsbepaling
Bouwbesluit Artikel 1.3 Gelijkwaardigheidsbepaling
1. Aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift behoeft
niet te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik
daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende
voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming
van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en
bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die
hoofdstukken gestelde voorschriften.
2. Een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in het eerste lid wordt
bij het gebruik van het bouwwerk in stand gehouden.
Voor constructieve veiligheid betekent dit praktisch gezien dat
voor nieuwbouw, verbouw en afkeur moet zijn voldaan aan de
betrouwbaarheidsindices die zijn vastgelegd in het TNO
rapport TNO-060-DTM-2011-03086 (tabel 1 [1]). Voor de
achtergronden van de ? in NEN-EN 1990-serie normbladen als
ook voor die in de NEN 8700-serie ? hoogte van de belastingen
moeten we verder terug naar het TNO rapport B-89 227 [2].
Als het niet mogelijk is te voldoen aan prestatie-eisen, bijvoor
-
beeld omdat detailregels ontbreken, of indien de regelgeving
zou leiden tot onevenredig grote inspanningen, biedt het
Bouwbesluit 2012 de mogelijkheid van oplossingen gebruik te
maken van de zogenoemde gelijkwaardigheidsbepaling. Op
grond hiervan mag op een andere manier aan een voorschrift
uit het Bouwbesluit 2012 worden voldaan dan is aangegeven.
Wel moet er bij die manier sprake zijn van gelijkwaardigheid.
In artikel 1.3 staat dit als volgt omschreven:
Gelijkwaardigheid is al een onderwerp van het Bouwbesluit sinds de
introductie van het besluit in 1992. Toch wordt er in constructeurskringen
nog altijd met vreemde ogen naar gekeken. Maar bij constructieve
veiligheid kan gelijkwaardigheid een belangrijke rol spelen. Enkele
voorbeelden uit de praktijk tonen aan hoe.
thema
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
63
Hoe van deze achtergronden gebruik kan worden gemaakt,
wordt toegelicht aan de hand van drie voorbeelden.
Voorbeeld 1 ? Transitie van kapsalon naar restaurant
Er is sprake van de 'verbouw' van een drijvende kapperszaak
naar een drijvend restaurant met keuken. De vraag die voorligt
is hoe de voorschriften wat betreft aan te houden vloerbelasting
moeten worden geïnterpreteerd.
In de nationale bijlagen van de Eurocodes en ook in NEN 8701,
is teruggevallen op het TNO-rapport [2] in combinatie met de
Eurocodes. Dat leidt ertoe dat voor een restaurant een
gebruiksbelasting van 4 kN/m² als karakteristieke waarde in
rekening moet worden gebracht. Is dat echter in een restaurant
waarvan de indeling vastligt en waar geen dansfestijnen
worden georganiseerd ook een realistische waarde? Mag daar
met toepassing van de achtergrondrapporten van worden
afgeweken en moeten dan gebruiksvoorschriften, vergelijkbaar
met grond van een besluit naar aanleiding van een melding
brandveilig gebruik, worden opgelegd?
We gaan er daarbij vanuit dat het drijvend object als bouwwerk
in de zin van de Woningwet wordt gezien. Sedert de uitspraak
201306684/1/A1 in april 2014 van de ABRvS (Afdeling
Bestuursrechtspraak Raad van State) inzake woonboten is dat
een correct uitgangspunt.
Op grond van artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2012 (Verbouw)
in verbinding met artikel 2.5 van dat besluit (Verbouw constructieve veiligheid) is dan NEN 8700:2011 in verbinding
met NEN 8701:2011 van toepassing.
NEN 8700 en NEN 8701
NEN 8700 en NEN 8701 kennen de volgende bepalingen:
NEN 8700, artikel 4.1.2
(7)P Voor veranderlijke belastingen moet de karakteristieke
waarde (Q
k) overeenstemmen met, ofwel:
- een bovengrenswaarde met een voorgenomen kans om niet te
worden overschreden of een ondergrenswaarde met een voor-
genomen kans om te worden bereikt, gedurende een zekere
referentieperiode, ofwel
- een nominale waarde, die mag zijn bepaald in gevallen als geen
statistische verdeling bekend is.
dr.ir. Nico Scholten, ing. Albert de Vries
Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw
prof.ir. Ton Vrouwenvelder
TNO / TU Delft, fac. CiTG
1
Funderingsherstel
2 Een woonboot, een drijvend object, is volgens de Woningwet een bouwwerk
Tabel 1 Vereiste ?-waarden en de minimumwaarden [1]
gevolgklasse minimum
referentieperiode nieuwbouw
? n verbouw ? r afkeuren ? b
wn1)wd 2)wn wdwnwd
CC1A 1 jaar 3,32,32,81,81,80,8
CC1B 15 jaar 3,32,32,81,81,81,1
3)
CC2 15 jaar 3,82,83,32,5 3)2,5 3)2,5 3)
CC3 15 jaar 4,33,33,83,3 3)3,3 3)3,3 3)
1) wn staat voor wind niet dominant2) wd staat voor wind dominant 3) hierbij is de ondergrens voor persoonlijke veiligheid maatgevend
2
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
643
Strandpaviljoens aan de boulevard van Scheveningen
Bij de introductie van de Eurocodes in een bepaald land moet
altijd een nationale bijlage worden geschreven. In de Neder -
landse nationale bijlage heeft men een waarde gekozen buiten
deze range, namelijk 4 kN/m
2.
Overigens staat in de Eurocode en de Nederlandse nationale
bijlage de klassieke waarde van 5 kN/m
2 voor ruimten die
nadrukkelijk bedoeld zijn voor dansen en springen. Dit is
geheel in overeenstemming met het TNO-achtergrondrapport
behorende bij het Bouwbesluit 2012 en andere literatuur op dit
gebied. Men acht deze waarden echter kennelijk voor een stan-
daardrestaurant niet van toepassing.
Praktijk
In onderhavige casus moet worden afgesproken dat de ruimte
niet bedoeld is als feestzaal en dat er een aantal personen wordt
toegestaan van maximaal 300. Indien de 300 personen met
80 kg per persoon zich verspreiden over de ruimte van 270 m
2,
dan is er een belasting van 300 × 80 / 270 = 90 kg/m
2 ofwel
0,9 kN/m
2. Dit is een grote marge ten opzichte van de 3,0 kN/m 2,
waar overheen ook nog een veiligheidsfactor van 1,5 (klasse 3)
aanwezig is bij nieuwbouw. De werkelijkheid is iets minder
gunstig, omdat mensen de neiging zullen hebben zich niet
netjes uniform verdeeld op te houden. Op sommige plaatsen
zal de belasting daardoor hoger zijn dan genoemd gemiddelde.
Dit geeft hogere spanningen in de constructie die enigszins,
maar niet volledig, worden gecompenseerd door de minder
zwaarbelaste delen elders. Eventueel dansen en hossen vermin -
dert de marge nog verder. Men moet voor dansen rekening
houden met een factor 1 tot 3 bij meerdere personen en 3 tot 4
bij heel weinig personen. Hoe meer mensen, hoe lager de
verhoging, hetgeen een gunstig effect is. Een redelijk veilige
waarde is dus 3 × 0,9 kN/m² = 2,7 kN/m², afgerond 3 kN/m².
Het is dus inderdaad niet ondenkbaar dat, indien er toch een
keer gedanst of gehost wordt met veel mensen, een hogere belas-
ting dan de 3 kN/m
2 optreedt. Dit is dan echter een incidentele
en kortstondige piekwaarde. De extreme belastingen van 3 tot
4 kN/m
2 zullen, bezien over de gehele gebruiksperiode, slechts
enkele avonden voorkomen en dan alleen in de vorm van een
reeks korte pieken. De houten vloer zal zich dan sterker gedra-
gen dan verondersteld in de berekening, waar wordt uitgegaan
van een quasi-statische (permanente) belasting en nog wel in de
meest ongunstigste configuratie. We mogen hier minstens
denken aan een extra sterkte van 20-30% die niet in de bereke-
ning wordt betrokken, omdat de 3 kN/m
2 als een permanente
belasting moet zijn beschouwd. Eigenlijk zijn dus twee verifica-
ties nodig: een statische en een korte duur dynamische.
Referentieperiode
Voorts geldt dat deze berekende vloerbelasting behoort bij de
nieuwbouwsituatie met een referentieperiode van 50 jaar. We
Opmerking 1: Waarden zijn gegeven in de verschillende delen van
NEN-EN 1991. Bij gekend gebruik hoeft niet altijd van deze
waarden te zijn uitgegaan. Deze waarden zijn immers genormeerd
op de meest ongunstige scenario's binnen een ruime begripsom-
schrijving van het beoogde gebruik, terwijl te gebruiken waarden
ook mogen zijn afgeleid vanuit het feitelijk gebruik, rekening
houdend met de achtergronden van de genormeerde waarden.
Opmerking 2: In voorkomende gevallen kan worden besloten tot
het treffen van afdoende maatregelen om de optredende belasting
te beperken. Voorbeelden zijn het (gedeeltelijk) ontruimen van
vertrekken, of het stapvoets laten rijden van een tram over een
brug, dan wel het verbieden van bepaalde verkeerscategorieën. In
dergelijke situaties wordt de extreme belasting bekend veronder
-
steld. De reductie in verband met de kortere referentieperiode is
hierin uiteraard al verwerkt, zodat de belasting op dit punt niet
verder mag worden gereduceerd.
Ontw NEN 8701:2015 1) artikel 3.2. In geval van verbouw of
transformatie
(1) Indien kan worden gemotiveerd dat toepassing van de belas -
tingen uit de verschillende delen van de normenreeks NEN-EN
1991 tot onevenredig grote inspanningen leidt (disproportioneel
is), kunnen ten hoogste reducties tot het niveau dat voor de
beoordeling of het afkeurniveau wordt onderschreden, zijn toege -
past. Op grond van NEN 8700 is het mogelijk voor een specifiek
bouwwerk expliciet op dat bouwwerk toegesneden extreme
waarden van belastingen vast te stellen in combinatie met dan
van toepassing zijnde gebruiksbeperkingen.
Deze normbladen verwijzen veelvuldig naar de NEN-EN 1990-
serie normbladen.
Eurocode en nationale bijlage
Bij een zuiver gebruik als restaurant is de waarde van 4 kN/m²
uit de nationale bijlage van NEN-EN 1991-1-1 aan de veilige
kant. Interessant is in dit verband een kijkje te nemen in de
Eurocode EN 1991-1-1. Daar is in tabel 6.2 voor categorie C1
(ruimten met tafels enzovoorts, bijvoorbeeld ruimten in
scholen, cafés, restaurants, eetzalen, leeszalen, ontvangstruimten)
een range gespecificeerd van 2 tot 3 kN/m
2. De waarde van 3
heeft daarbij de voorkeur.
De Eurocode wijst wel op mogelijke dynamische effecten die in
aanmerking moeten worden genomen. Hiermee wordt met name
gedoeld op resonantie-effecten als gevolg van een ritmische belas
-
ting in de eigenfrequentie van de vloer. Volgens de voetnoot in
tabel 6.1 geldt die bepaling in het bijzonder voor de categorieën
C4 (danszalen) en C5 (gebouwen voor openbare evenementen).
1) Deze versie wordt gebruikt omdat daarin onduidelijkheden vanuit de praktijk zijn opgehelderd.
thema
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
65
Daarnaast moeten uiteraard de puntlast en lijnlast onverkort in
rekening worden gebracht en met de eigenfrequentie van de
vloer worden gecontroleerd op een minimum van 5 Hz, teneinde
gunstige dynamische eigenschappen te kunnen garanderen.
Voorbeeld 2 ? Jaarrond strandpaviljoens
Welke eisen moeten we stellen aan de constructieve veiligheid
van buitendijkse, het jaar rond aanwezige bebouwing op het
strand van Scheveningen waar voor een periode van 15 jaar de
gemeenteraad toestemming voor wil verlenen? Het gaat hier
om strandpaviljoens dicht bij de boulevard met een terrashoogte
gelijk aan NAP +5,50 m.
Eurocodes
Uitgangspunt zijn de eisen in het Bouwbesluit 2012 met bijbe-
horende NEN 8700, omdat het gaat om tijdelijke bouw (voor-
beeld is van voor 1 juli 2015, dus van voor artikel 2.5a BB2012).
Uit NEN 8700 en het beoogde gebruik vloeit voort dat
NEN-EN 1990 (inclusief nationale bijlage) moet worden toege-
past. Het paviljoen moet worden ingedeeld in gevolgklasse
CC2. De te hanteren referentieperiode kan met toepassing van
artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012 op 15 jaar worden gesteld,
gezien de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning.
De Eurocodes geven voor die situatie expliciet de benodigde
ontwerpwaarden en richtlijnen voor de in rekening te brengen
belastingen met uitzondering van de invloeden van storm-
vloedstanden en bijbehorende golfbelasting. NEN-EN 1990
geeft wel aanwijzingen over de te hanteren overschrijdings-
kansen. Corresponderend met genoemde gevolgklasse CC2 en
mogen ? omdat het geen nieuwbouw betreft ? rekening
houden met:
a.
een kortere restlevensduur dan 50 jaar en daarmee een
kortere referentieperiode. De minimumwaarde is 15 jaar;
b. een lagere betrouwbaarheid dan voor nieuwbouw van
toepassing is.
Dit leidt tot afzonderlijke reducties ten opzichte van de nieuw-
bouwsituatie die in voornoemd achtergrondrapport zijn gemo-
tiveerd.
Dit vertaalt zich in toepassing van de factor ?
t en in lagere
partiële factoren. Deze zijn in NEN 8700 gegeven.
Samenvattend
Samenvattend kan worden gesteld dat de waarde van 3,0 kN/m 2
vermenigvuldigd met ?
t =0,8 (afgerond 2,5 kN/m²), een
voldoende veiligheid bevat indien de vloer uitsluitend als
restaurant wordt gebruikt en er niet meer dan 300 personen
van gebruikmaken bij het vloeroppervlak van 270 m². Ten
opzichte van het negeren van dit afgesproken gebruik, zowel
qua aantal personen (groter dan 300) als qua gebruik (toch
incidenteel een feest), is zowel via de veiligheidsmarge op de
belasting als via de voorgeschreven aard van de belasting
(quasi-statisch) in dit geval een zeer redelijke en verantwoorde
marge aanwezig.
Daarbij hoeft de gebruiksbelasting niet te worden vermenig-
vuldigd met een partiële factor van 1,5, maar met een factor 1,4,
zijnde de partiële factor horende bij verbouw.
Een gemeente moet deze factor accepteren omdat daarmee aan
artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2012 (verbouw) is voldaan.
3
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
664
Aangetaste houten funderingspalen onder woning
de mate van beschadiging, maar de hoogte of overschrijdings-
kans van de belasting is niet omschreven. In het onderhavige
geval is sprake van puur privaat-economische schade, er zijn
geen menslevens en geen grote maatschappelijke belangen in
het geding. Mede gelet op het feit dat de wetgever een situatie
als de onderhavige hoogstwaarschijnlijk niet voor ogen heeft
gehad bij het opstellen van het Bouwbesluit 2012, wordt het
niet nodig geacht constructieve eisen op te leggen aan de
ontruimde constructie, gerelateerd aan de dan optredende
extreme waterbelasting. Wel moet een en ander helder met
belanghebbenden worden gecommuniceerd, zodat zij de voor
hen optimale beslissing kunnen nemen.
Opmerking: indien wordt uitgegaan van de afkeurgrens in
NEN 8700 voor gevolgklasse CC1A (kleine economische schade,
geen gevaar voor verlies van mensenlevens) komen we op een te
hanteren herhalingstijd van de belasting van 10 jaar. Dit ligt niet
ver van de uiteindelijk hier aan te houden belasting.
Seizoensgebonden strandpaviljoens
De vraag is voorts of het voorgaande ook van toepassing is op
seizoensgebonden (niet jaarrond) strandpaviljoens. Uiteraard
geldt ook hier dat ontruiming moet plaatsvinden als een voor
menselijke veiligheid (direct of indirect via instorten van het
bouwwerk) gevaarlijke situatie kan ontstaan. Het lijkt echter
niet nodig dit van tevoren op een vergelijkbare wijze te
communiceren en vast te leggen. Statistisch gezien is de kans
op een dergelijke situatie in het zomerseizoen een orde lager. Er
zijn op dit punt in een aanzienlijke periode ook geen negatieve
ervaringen. Het advies is dus het beleid hier om pragmatische
redenen niet te veranderen. Het is wel zinvol na te gaan of de
hoogteligging van sommige paviljoens aanleiding geeft tot
maatregelen bij lagere waterstanden.
Voorbeeld 3 ? Funderingen
Door de gemeente Zaanstad is, vanwege een omvangrijke
funderingsproblematiek, een beleidsrichtlijn 'Toezicht en
handhaving funderingen' d.d. 2 februari 2012 vastgesteld [3].
Deze richtlijn geeft aan wanneer en hoe funderingen moeten
worden onderzocht en wanneer herstel noodzakelijk is.
Eisen aan fundering
Uiteindelijk zal uit onderzoek in de toezichtfase moeten blijken
of het laten voortbestaan van een gebrekkig functionerende
fundering uit oogpunt van veiligheid nog verantwoord is of
niet. Wanneer dit niet het geval is, moet een formele handha-
vingsprocedure worden gestart met het doel het uitvoeren van
herstelmaatregelen voor de eigenaar verplicht te stellen. De
noodzaak om een procedure te starten kan daarbij afhankelijk
van de situatie vanuit de volgende invalshoeken zijn ingegeven:
referentieperiode van 15 jaar en ervan uitgaande dat waterstand
en golven aan de wind gerelateerde belastingen zijn, wordt een
aan te houden overschrijdingskans van eens in de 600 jaar
gevonden. Dit is verdedigbaar voor gebouwen van dit type,
maar niet voor waterkeringen. De waterstanden en golven die
daarbij horen zijn hoog. Gedacht moet worden aan een maxi-
maal waterniveau (combinatie van waterstand en hoge golf )
van circa NAP +8 m, dus 2,50 m boven het terrasniveau. Dit is
constructief niet op te vangen, maar ook zonder instorten van
een paviljoen al gevaarlijk voor de aanwezige bezoekers in het
pand en de omgeving daarvan.
Ontruiming
De eerste zorg is dus de menselijke veiligheid, zelfs nog zonder
naar de constructie te kijken. Daarom is voorgesteld dat de
strandpaviljoens worden ontruimd bij een waterstand van
NAP +2,80 m bij Hoek van Holland, wat meestal overeenkomt
met NAP +2,90 m bij Scheveningen. Dit komt gemiddeld eens
per 5 jaar voor. Bij dreigende overschrijding van die waterstand
wordt op basis van een waarschuwing van de Stormvloedwaar
-
schuwingsdienst (SVSD) een algehele dijkbewaking ingesteld.
Dit is dus een gedeeltelijk arbitraire, maar helder herkenbare
gebeurtenis. De strandpaviljoenhouder verplicht zich in die
situaties te zorgen voor ontruiming. Er gaat geruime tijd van
tevoren een voorwaarschuwing uit. De veiligheidsregio's
worden direct op de hoogte gebracht, zodat ook enige controle
mogelijk is. Het maximale waterniveau bij een waterstand van
NAP +2,80 m bij Hoek van Holland dat bij een grote golf in
Scheveningen wordt bereikt, is in de orde van 5,93 m gemid-
deld en opstuwing nabij de gevel van 6,43 m. Hierdoor is bij
ontruiming bij dat waterniveau het menselijk veiligheids-
probleem opgelost. Deze waarden zijn in samenwerking met
Deltares bepaald. De vloer van het paviljoen ligt op NAP +5,5 m,
maar bij de waarschuwing is die golf nog niet aanwezig.
Eisen aan constructie
Bovenstaande leidt tot gebruikseisen die gelden voor de pavil -
joens. Naast deze gebruikseisen, eisen we van de constructie
verder, onder verwijzing naar het gelijkwaardigheidsbeginsel
van het Bouwbesluit 2012, dat deze voldoet aan alle fundamen-
tele CC2-belastingscombinaties met een limitering van de
waterbelasting tot waarden die horen bij eerdergenoemde
ontruimingsgrens. De redenering kan worden vergeleken met
het limiteren van belastingen op bruggen via verkeersborden.
Voor de ontruimde situatie ligt het in eerste instantie voor de
hand uit te gaan van CC1-eisen. De extreme waarden van
optredende water- en golfbelastingen zijn dan echter zo hoog
dat het meer voor de hand ligt te spreken van een buitengewone
belasting. Uitgaande van de Eurocode wordt in het geval van
een kleinschalig gebouw eigenlijk geen eis aan de mate van
beschadiging gesteld. Het Bouwbesluit 2012 stelt wel eisen aan
thema
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
67
verschilzakking is arbitrair. Bij het monitoren van het zakkings-
gedrag in Zaanstad wordt als kritische waarde een zakkingsnel-
heid van 8 mm/jaar aangehouden en een toename van de
verschilzakking van de helft van deze waarde. Deze waarden
worden gezien als extreem waarbij wordt aangenomen dat de
veiligheid niet langer kan worden gegarandeerd en herstelmaat-
regelen aan de fundering onafwendbaar zijn."
De grenswaarde van 8 mm/jaar kan volgens de gemeente aldus
haar beleidsrichtlijn in principe alleen worden gebruikt indien
aan de volgende randvoorwaarden is voldaan:
- De draagconstructie van het bouwwerk is ontworpen als starre constructie en is hoofdzakelijk van steenachtige aard.
- Er is sprake van ernstige vervorming of schade aan de draag-
constructie.
- Het zakkingsgedrag van het bouwwerk dient als ongelijkma-
tig te worden getypeerd.
- Er zijn na de nulmeting minimaal twee herhalingsmetingen
uitgevoerd.
- Tussen de nulmeting en de laatst uitgevoerde meting ligt
minimaal een periode van 6 maanden maar bij voorkeur een
periode van 12 maanden.
- Zolang nog geen heel jaar is gemonitord, dient voor het
bepalen van de gemiddelde zakkingssnelheid op jaarbasis, in
de periode vanaf 6 tot 12 maanden, worden gerekend met
een geëxtrapoleerde waarde van de meetresultaten die tot
dusver zijn behaald.
-
veiligheidsrisico's in verband met een te hoge zakkingssnelheid
van het bouwwerk;
- veiligheidsrisico's in verband met onvoldoende samenhang in
de draagconstructie ten gevolge van scheurvorming, scheef-
stand of hoekverdraaiing;
- veiligheidsrisico's in verband met de voorgenomen uitvoering
van civieltechnische werkzaamheden in de directe omgeving
van het bouwwerk.
Vanzelfsprekend kan de noodzaak een formele handhavings-
procedure te starten ook worden afgeleid uit een combinatie
van bovenstaande situaties.
De beleidsrichtlijn stelt verder:
"Een belangrijk instrument om het functioneren van de fundering
te toetsen is het monitoren van het zakkingsgedrag. Voortschrij-
dende zakkingsnelheden van ca. 4 mm/jaar dienen daarbij in
principe te worden gezien als het onmiskenbaar langzaam maar
zeker in werking treden van een bezwijkmechanisme van het
bouwwerk. Afhankelijk van de constructieve samenhang in de
constructie, kan het daarbij echter nog jaren voortduren voordat
daadwerkelijk sprake zal zijn van een potentieel onveilige situatie.
Dit wordt anders indien de zakkingsnelheid nog verder toeneemt.
In dat geval kan op een zeker moment wel een situatie ontstaan
waarbij de veiligheid niet langer kan worden gegarandeerd. Dit
risico wordt groter naarmate het zakkingsgedrag van het bouw -
werk daarnaast ook nog als ongelijkmatig kan worden getypeerd.
Het benoemen van exacte waarden voor deze zakkingsnelheid of
4
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
68
Funderingsherstel is ook verplicht indien, al dan niet beoor-
deeld in samenhang met het zakkingsgedrag, de hoekverdraai-
ing (rotatie) en scheefstand van de woning groter zijn dan 1:75.
De ABRvS komt tot de conclusie dat de beleidsrichtlijn een
gelijkwaardige invulling is van hetgeen in artikel 2.7 en 2.8 van
het Bouwbesluit 2012 als invulling van artikel 2.6 van dat
besluit is geregeld.
Deze uitspraak gaat in tegen hetgeen de adviseurs, de advocaat
en de rechtbank Alkmaar stelden, namelijk dat gelijkwaardig-
heid bij handhavingszaken door een gemeente niet mogen
worden gehanteerd. Die opvatting van de adviseurs, advocaat
en rechtbank is wel merkwaardig te noemen. Immers, als je op
basis van gelijkwaardigheid anders mag bouwen dan de presta-
tie-eisen van het Bouwbesluit 2012 aangeven, dan moet ook op
basis van een alternatieve regeling kunnen worden nagegaan of
er nog steeds sprake is van gelijkwaardigheid. In de toelichting
van het Bouwbesluit (Stb. 1991, 680) paragraaf 2.1.5, was dat
ook met zoveel woorden aangegeven. In dit geval motiveert de
beleidsrichtlijn van de gemeente Zaanstad waarom op grond
van een reeks meetresultaten en waarnemingen aan een
gebouw, de fundering niet voldoet aan het afkeurniveau van
NEN 8700 en als bezweken moet zijn beschouwd. Er is sprake
van een grote doorgaande zakking, forse scheefstand en door -
gaande scheurvorming in de constructie over een relatief lange
meetperiode.
Conclusie
De voorbeelden laten zien dat gelijkwaardigheid ook bij
constructieve veiligheid aan de orde kan zijn. Wel vergt dat
kennis van de achtergronden van de regelgeving om daarmee
? op een andere wijze dan in normbladen is vastgelegd ? te
kunnen aantonen, dat de mate van veiligheid voldoende dan
wel onvoldoende is.
?
?
LITERATUUR
1 Vrouwenvelder, A.C.W.M., Scholten, N.P.M., Steenbergen,
R.D.J.M., Veiligheidsbeoordeling bestaande bouw,
Achtergrondrapport bij NEN 8700, december 2011.
2 Winter, P.E. de, Achtergronden van de belastingen
volgens concept NEN 6702, juni 1989.
3 Beleidsrichtlijn ' Toezicht en handhaving funderingen',
Gemeente Zaanstad, 2 februari 2012.
De gemeente Zaanstad hanteert deze beleidsrichtlijn als invul-
ling van artikel 2.6 van het Bouwbesluit 2012 en past niet in
directe zin NEN 8700 toe, waarmee de richtlijn de facto een
toepassing is van het gelijkwaardigheidsbeginsel. Door een
bewoonster (met haar adviseurs) is deze staande praktijk van
de gemeente juridisch aangevochten. Ze was namelijk van
oordeel dat NEN 8700 had moeten worden toegepast en dat
een gemeente voor de beoordeling van een bestaand gebouw
geen beroep mag doen op het gelijkwaardigheidsartikel van het
Bouwbesluit 2012.
Uitspraak ABRvS
In haar uitspraak (ECLI:NL:RVS:2015:817, zaaknummer
201406158/1/A4, 18 maart 2015) naar aanleiding van deze
kwestie concludeert de ABRvS:
"Uit het systeem van de artikelen 2.6, 2.7 en 2.8 van het Bouw-
besluit 2012, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat wanneer
overeenkomstig artikel 2.8 aan de hand van NEN 8700 wordt
vastgesteld dat ? in dit geval ? de fundering van een woning niet
bezwijkt in de zin van artikel 2.7, daarmee vaststaat dat wordt
voldaan aan de in artikel 2.6, eerste lid, neergelegde norm dat
een bestaand bouwwerk gedurende de restlevensduur voldoende
bestand is tegen de daarop werkende krachten. Het systeem van
de artikelen 2.6, 2.7 en 2.8 van het Bouwbesluit 2012 sluit op
zichzelf echter, anders dan waarvan de aangeschrevene met haar
adviseurs en de rechtbank is uitgegaan, niet uit dat in het geval
toepassing van de artikelen 2.7 en 2.8 praktisch niet uitvoerbaar
is, aan de hand van een andere bepalingsmethode wordt bepaald
of een bestaand bouwwerk voldoet aan artikel 2.6, eerste lid. Uit
die andere bepalingsmethode moet dan wel onmiskenbaar volgen
dat niet aan artikel 2.6, eerste lid, is voldaan."
De ABRvS zegt hier eigenlijk dat toepassing van NEN 8700
leidt tot het voldoen aan de eis van voldoende sterkte voor de
voorgeschreven restlevensduur, maar dat ook op een alterna-
tieve manier mag worden aangetoond dat sprake is van
voldoende veiligheid. In dit geval van een onvoldoende mate
van veiligheid.
De beleidsrichtlijn geeft criteria aan de hand waarvan kan
worden getoetst of de fundering nog als voldoende veilig kan
worden beschouwd. De criteria zien toe op het analyseren van
de gedragingen van het bovengrondse deel van het bouwwerk
en bieden volgens de beleidsrichtlijn een betrouwbaar inzicht
in het functioneren van de fundering. De beleidsrichtlijn stelt
funderingsherstel verplicht bij een zakkingssnelheid van 8 mm
per jaar en een verschilzakking van de helft van deze waarde.
Voor de toepassing van de grenswaarde van 8 mm per jaar
moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. Deze
waarden worden gezien als extreem waarbij wordt aangenomen
dat de veiligheid niet langer kan worden gegarandeerd en
herstelmaatregelen aan de fundering onafwendbaar zijn.
thema
De mogelijkheden van gelijkwaardigheid 3 2016
Reacties