Een belangrijk onderdeel in de toetsing van betonbalken is de controle van de dwarskrachtcapaciteit. Om die dwarskrachtcapaciteit te verhogen worden beugels toegepast. Bij het berekenen van de capaciteit moet de inwendige hefboomsarm worden bepaald. Dit kan leiden tot merkwaardige resultaten, zo blijkt uit een rekenvoorbeeld.
32? CEMENT 8 20 21
RUBRIEK REKENEN
IN DE PRAKTIJK
Dit is de 17e aflevering in de
Cement-rubriek 'Rekenen in de
praktijk'. In deze rubriek staat
telkens één rekenopgave uit de
praktijk centraal. De rubriek
wordt samengesteld door een
werkgroep, bestaande uit:
Mustapha Attahiri (Ingenieurs-
bureau Gemeente Rotterdam),
Maartje Dijk (Witteveen+Bos),
Lonneke van Haalen (ABT),
Matthijs de Hertog (Nobleo),
Jorrit van Ingen (WSP), Jacques
Linssen (redactie Cement) en
Bart Vosslamber (Heijmans).
De artikelen in deze rubriek
worden telkens opgesteld door
één van de leden van deze
werkgroep. Het wordt vervol-
gens gereviewd door de andere
leden en door minimaal één
senior adviseur binnen het
bedrijf van de opsteller.
Ondanks deze zorgvuldigheid,
is de gepresenteerde rekenme-
thode de visie van een aantal
individuen.
Een belangrijk onderdeel in de toetsing van
betonbalken is de controle van de dwarskrachtcapaciteit. Om die
dwarskrachtcapaciteit te verhogen worden
beugels toegepast. Bij het berekenen van de
capaciteit moet de inwendige hefboomsarm worden bepaald. Dit kan leiden tot
merkwaardige resultaten, zo blijkt uit een rekenvoorbeeld.
DWARSKRACHT-
CAPACITEIT BETON-
DOORSNEDE
Case
Deze case richt zich op het bepalen van de dwarskrachtcapaciteit van een balk. Er wordt een rechthoekige doorsnede beschouwd met afmetingen
b x h = 500 x 750 mm². In de doorsnede heerst een dwarskracht V
Ed = 1000 kN.
CEMENT 8 2021 ?33
rekenen in de praktijk (17)
1a
2a 1b 1c 1d
2b
3a 3b
4a 4b
5a 5b 5c 5d 4ø
25,
XC4, XD2
c
toe = \f0 mm
k
x = 1\b00
4ø 25,
XC4, XD2
c
toe = \f0 mm
k
x = 1\b00 c nom
3ø
20,
XC4, XD2
c
toe = \f0 mm
k
x = 1\b00
beugel:
ø12-150
3ø
20,
XC4, XD2
c toe = \f0 mm k
x = 1\b00 750
00 500
Conform NEN-EN 1992-1-1 art 6.2.3 wordt de dwars-
krachtcapaciteit van dwarskrachtbeugels bepaald met:
V
Rd;s = [ A sw / s] · z · f ywd · cot?
waarin:
[A
sw / s] = t oegepaste dwarskrachtwapening
in mm 2/m m
f
ywd = r ekenwaarde vloeisterkte wapenings-
st
aal in N/mm 2
? = hoek v an de drukdiagonaal in graden
z
=
in
wendige hefboomsarm in mm
Voor de ervaren betonconstructeur is dit een bekende
formule. Bij het invullen van de parameters kunnen
vragen worden gesteld over het bepalen van de inwen-
dige hefboomsarm z.
Inwendige hefboomsarm
Om een en ander toe te lichten, wordt een rekenvoor-
beeld beschouwd van een rechthoekige doorsnede
met afmetingen b x h = 500 x 750 mm
2 (fig. 1). Voor
het bepalen van de inwendige hefboomsarm z
grijpen we terug op NEN-EN 1992-1-1 6.2.3 (1) waar
het volgende wordt aangegeven: "In de dwarskracht-
berekening van gewapend beton zonder normaalkracht
mag in het algemeen de benaderende waarde z = 0,9d zijn
gebruikt". In het rekenvoorbeeld zou dit uitkomen op
z = 0,9 · (750 ? 60 ? 12 ? 0,5 · 25) ? 601 mm.
?????Het is echter de vraag of voor deze situatie de
benaderde waarde mag worden aangehouden. Om
dit toe te lichten is een evenwichtsberekening van de
betondoorsnede uitgevoerd. Een dergelijke berekening
UITGANGS-
PUNTEN
doorsnede
b x h = 500 x 750 mm² betonsterkteklasse C30/37
dekking op de beugels
c = 60 mm
beugelwapening
Ø
sw = 12 ? 150 mm
langswapening
4 x Ø25 boven en onder
flankwapening 3 x Ø20
aan beide zijden fig. 1 Beschouwde doorsnede
wordt standaard door rekenpakketten gemaakt en is
met een spreadsheet gemakkelijk inzichtelijk te maken.
?????Door een inwendig koppel van een trekkracht
(wapeningsstaven) en een drukkracht (resultante in
drukzone) wordt evenwicht met een buigend moment
gevonden, waarbij de grootte van het buigend moment
niet belangrijk is. Een toelichting op de rekensystematiek
is gegeven in figuur 2. De resultaten staan in tabel 1.
Uit de evenwichtsberekening wordt een resulterende
inwendige hefboomsarm gelijk aan 539 mm gevonden
(quotiënt tussen eenheidsmoment en de eenheids-
krachten in de trekstaven = 1 / [0,146 + 0,301 + 1,423]).
Dat deze waarde lager is dan de benaderde waarde
(601 mm) is goed te verklaren uit het feit dat het
zwaartepunt van de op trek belaste wapening veel
dieper in de doorsnede ligt. De consequentie hiervan
voor de dwarskrachtcapaciteit wordt in de onder-
staande berekening duidelijk gemaakt.
V
Rd;s = [ A sw / s] · z · f ywd · cot?
W
aarin
A
sw = 2 · 0 .25 · ? · 12 2
=
22
6 mm 2
s = 200 mm
f
ywd = 4 35 N/mm 2
? = 21, 8 deg
34? CEMENT 8 20 21
1a-1d
2a/2b
3a/3b
4a/4b
5a-5d
4ø 25 s1
c
s2
s3
s4
s5 4ø25
ø12-150 2ø20
2ø20
2ø20
doorsnede
rek\figuurin\bendig even\bicht
x
z
Ns3
Ns4
Ns5
Nc
Conclusie
In de Eurocode (NEN-EN 1992-1-1) wordt een eenvou-
dige bepaling van de inwendige hefboomsarm z
voorgesteld, met daarbij de aantekening dat het hier
om een benadering gaat die in algemene gevallen
klopt. Strikt genomen moet men bij het maken van
doorsnedeberekeningen dus controleren of de werke-
lijke inwendige hefboomsarm overeen komt met de
benaderingswaarde. Dan kan men dus beter altijd de
berekende waarde gebruiken, zoals in veel software
pakketten gebeurt. Een eenvoudig voorbeeld laat
echter zien dat dit leidt tot een lagere dwarskrachtca-
paciteit, terwijl dit niet goed onderbouwd kan worden,
omdat het (fictief) meenemen van minder wapening
zou leiden tot een hogere capaciteit. Het is belangrijk
je dit te realiseren.
?????Het lijkt zelfs beter om de normtekst zo aan te
passen dat bij dwarskrachtberekeningen altijd z = 0,9 d
mag worden aangehouden.
Hieruit volgt:
V
Rd;s = 986 kN (v oor de benaderde waarde van z)
=
885 kN (v
oor de berekende waarde van z)
Het verschil tussen beide capaciteiten is bijna 12%, een
essentieel verschil.
Met een werkelijke evenwichtsberekening, die ook in
veel geautomatiseerde berekeningsprogramma's wordt
uitgevoerd, volgt dus een veel lagere dwarskrachtweer-
stand dan wanneer voor z een benaderende waarde
wordt toegepast.
?????Dat dit merkwaardig is, kan duidelijker worden
gemaakt door creatief boekhouden. Wanneer de
wapeningsstaven 2ab, 3ab en 4ab buiten beschouwing
worden gelaten in de berekening van de dwarskracht-
capaciteit, wordt een hogere inwendige hefboomsarm
gevonden (z = 0,9 · (750 ? 60 ? 12 ? 0,5 · 25) ? 601 mm),
waardoor de capaciteit ook hoger wordt (V
Rd;s = 986 kN).
Het in rekening brengen van minder wapening leidt
dan tot een hogere capaciteit.
fig. 2 Toelichting bij rekensystematiek doorsnedeberekening
Tabel 1? R esultaten evenwichtsberekening in de zwakke richting van de betondoorsnede uit figuur 1
Hoogte betondrukzone x = 235,8 mm; rek uiterste vezel ?
c = 0,200 ?. In rood: deze staven vormen samen de trekzone.
di
[mm] ? i
[?] A s
[mm²] N c
[kN/kNm] d i · N c
[%]
Betondrukzone 78,6 -1,347 -10,59%
Staven 1a t/m 1d 82,0-0,131963,5 -0,512-4,20%
Staven 2a en 2b 227,3-0,01628,3-0,009 -0,21%
Staven 3a en 3b 372,50,12628,3 0,1465,43%
Staven 4a en 4b 5 1 7, 80,24628,3 0,30115,56%
Staven 5a t/m 5d 663,00,361963,5 1,42394,35%
? 0,00100,00%
z
inw 0,539
Rubriek Rekenen in de praktijk
Dit is de 17e aflevering in de Cement-rubriek ‘Rekenen in de praktijk’. In deze rubriek staat telkens één rekenopgave uit de praktijk centraal. De rubriek wordt samengesteld door een werkgroep, bestaande uit: Mustapha Attahiri (Ingenieursbureau Gemeente Rotterdam), Maartje Dijk (Witteveen+Bos), Lonneke van Haalen (ABT), Matthijs de Hertog (Nobleo), Jorrit van Ingen (WSP), Jacques Linssen (redactie Cement) en Bart Vosslamber (Heijmans).
De artikelen in deze rubriek worden telkens opgesteld door één van de leden van deze werkgroep. Het wordt vervolgens gereviewd door de andere leden en door minimaal één senior adviseur binnen het bedrijf van de opsteller. Ondanks deze zorgvuldigheid, is de gepresenteerde rekenmethode de visie van een aantal individuen.
Case
Deze case richt zich op het bepalen van de dwarskrachtcapaciteit van een balk. Er wordt een rechthoekige doorsnede beschouwd met afmetingen b x h = 500 x 750 mm2. In de doorsnede heerst een dwarskracht VEd = 1000 kN.
Uitgangspunten
doorsnede b x h = 500 x 750 mm2
betonsterkteklasse C30/37
dekking op de beugels c = 60 mm
beugelwapening Øsw = 12 – 150 mm
langswapening 4 x Ø25 boven en onder
flankwapening 3 x Ø20 aan beide zijden
Conform NEN-EN 1992-1-1 art 6.2.3 wordt de dwarskrachtcapaciteit van dwarskrachtbeugels bepaald met:
VRd;s = [Asw / s] ·z · fywd · cotθ
waarin:
[Asw / s] = toegepaste dwarskrachtwapening in mm2/mm
fywd = rekenwaarde vloeisterkte wapeningsstaal in N/mm2
θ = hoek van de drukdiagonaal in graden
z = inwendige hefboomsarm in mm
Voor de ervaren betonconstructeur is dit een bekende formule. Bij het invullen van de parameters kunnen vragen worden gesteld over het bepalen van de inwendige hefboomsarm z.
Om een en ander toe te lichten, wordt een rekenvoorbeeld beschouwd van een rechthoekige doorsnede met afmetingen b x h = 500 x 750 mm2 (fig. 1). Voor het bepalen van de inwendige hefboomsarm z grijpen we terug op NEN-EN 1992-1-1 6.2.3 (1) waar het volgende wordt aangegeven: “In de dwarskrachtberekening van gewapend beton zonder normaalkracht mag in het algemeen de benaderende waarde z = 0,9d zijn gebruikt”. In het rekenvoorbeeld zou dit uitkomen op z = 0,9 · (750 – 60 – 12 – 0,5 · 25) ≈ 601 mm.
Reacties
Rob Vergoossen - HaskoningDHV Nederland B.V. 10 december 2021 09:23
Het uitgangspunt van de Eurocode formule voor de dwarskrachtcapaciteit van de beugelwapening is een volledig vakwerkmodel conform de theorie van Mörsch (meer dan 100 jaar geleden). De trekband van het vakwerk wordt dan gevormd door de meest naar buiten gelegen staven. Normaliter verwaarloos je de eventuele flankwapening daarbij omdat je anders meerdere vakwerken hebt (zie EN 1992-2 voor gesuperponeerde vakwerken) met meerdere trekbanden en meerdere z. Je mag dan de beugels verdelen naar rato van de capaciteit van die vakwerken (maar de beugels kunnen maximaal tot vloei belast worden). Waarbij de trekband per vakwerk ook moet voldoen. Bij zuivere buiging en een rechthoekige doorsnede is voor de veel voorkomende relatief lage constructiehoogten z ongeveer gelijk aan 0.9d. (0.81 h). De tekst 'in het algemeen' van de normtekst slaat dus vooral op de situatie (zuivere) buiging en rechthoekige doorsneden. Met doorsneden belast op een combinatie van een grote normaalkracht en buiging en/of niet-rechthoekige doorsneden geldt z=0.9d NIET. In het rekenvoorbeeld is uitgegaan van een lineair elastisch buigend moment waarbij zowel het beton in de drukzone als het wapeningsstaal zich lineair elastisch gedraagt. Bij de rekken in het rekenvoorbeeld hoort dan een buigend moment van 99.3 kNm. Bij de berekende dwarskrachtcapaciteit van 885 kN en de aangehouden hoek theta =21.8 graden (cot theta = 2.5) zou het opneembare buigende moment 885kN*2.5*539mm=1192 kNm bedragen. De trekband zou dus ook minimaal zo groot moeten zijn. In dat geval vloeit de buitenste wapening al ruimschoots. Bij een buigend moment van 600 kNm gaat immers de buitenste wapening vloeien en wijzigt de spanningsverdeling. Bij een buigend moment van 667 kNm vloeit ook de onderst flankwapening. Vanaf een buigend moment van 690 kNm is de betondrukzone niet meer lineair elastisch. Tot slot bezwijkt de doorsnede op buiging voor een buigend moment van 759 kNm. Vrijwel alle flankwapening vloeit dan (alleen de bovenste net niet met een spanning van 397 MPa en rek van 1.99 promille) De drukzonehoogte is dan 145 mm. (de z behorend bij de onderste staven is dan 607 mm terwijl 0.9d=597 mm zou bedragen). De kracht in de betondrukzone bedraagt dan 1088 kN en de kracht in de drukwapening 596 kN. De kracht in alle trekstaven samen is dan dus ook ca. 1650 kN. Als de buitenste wapening vloeit is daar een trekband beschikbaar van 854 kN. Dat vakwerk kan bij een hoek van 21.8 graden dus maximaal een dwarskrachtcapaciteit leveren van 854/2.5=342 kN. De flankstaven kunnen per laag zo een trekband van maximaal 273 kN leveren en dus een dwarskrachtcapaciteit van 109 kN per laag. De bovenste flankstaven vloeien nog niet bij het bezwijkmoment. Deze kunnen slechts een trekband van 249 kN leveren en dus een maximale dwarskrachtcapaciteit bij een hoek van 21.8 graden van 100 kN. Bij 21.8 graden is de maximale dwarskrachtcapaciteit van de doorsnede vanwege de trekband dus beperkt tot 660 kN. Indien de hoek minder flauw gekozen wordt kan de dwarskrachtcapaciteit wel toenemen (bij afdoende beugels). De berekende dwarskrachtcapaciteiten in het voorbeeld zijn dus allen te hoog bij de gekozen hoek en beugelwapening. Door een steilere hoek kan er meer dwarskrachtcapaciteit gevonden worden. De normtekst hoeft niet aangepast te worden.