In de afgelopen decennia zijn verkeerslasten en de verkeersintensiteit op de Nederlandse wegen en kunstwerken drastisch toegenomen. Veel van die kunstwerken zijn uitgevoerd als plaatviaducten zonder schuifwapening. De vraag bestaat of het afschuifdraagvermogen van deze viaducten nog steeds voldoende is. Op basis van experimenteel en literatuuronderzoek is een nieuw lastspreidingsmodel ontwikkeld aan de TU Delft voor toepassing in de quick-scanmethode van Rijkswaterstaat. Auteurs:ir. Eva Lantsoght, dr.ir. Cor van der Veen, prof.dr.ir.Dr.-Ing. h.c. Joost Walraven (TU Delft, fac. CiTG)dr.ir. Ane de Boer (Rijkswaterstaat) Dit artikel is onderdeel van het thema over het onderzoek Dwarskrachtsterkte bestaande kunstwerken van Rijkswaterstaat.
thema
Spreiding puntlasten plaatviaducten
4 2 0 12
46
thema
Spreiding
puntlasten
plaatviaducten
In de afgelopen decennia zijn verkeerslasten en de
verkeersintensiteit op de Nederlandse wegen en
kunstwerken drastisch toegenomen. Veel van die
kunstwerken zijn uitgevoerd als plaatviaducten
zonder schuifwapening. De vraag bestaat of het afschuifdraagvermogen van deze viaducten nog
steeds voldoende is. Op basis van experimenteel en
literatuuronderzoek is een nieuw lastspreidings
model ontwikkeld aan de TU Delft voor toepassing
in de quickscanmethode van Rijkswaterstaat.
1
Experimenteel onderzoek en quick-scanmethode
Spreiding puntlasten plaatviaducten4 2 0 12
47
belasting
vrije
oplegging doorgaande
oplegging
300 mm 300 mm
belasting
2500 mm
300 mm3600 mm 600 mm500 mm
voorspanstaven
1250 mm (M)
438mm (S)
opl 2
CS
opl 1
SS
opl 1 SS
opl 1 SS opl 2
CS
opl 2 CS
Als een wiellast dicht genoeg bij de oplegging wordt geplaatst,
zal bezwijken rekenkundig beschouwd op afschuiving en niet
op pons plaatsvinden. Volgens Eurocode 2 (NEN-EN 1992-1-
1:2005) moet worden gerekend met alleen het betonaandeel
van het op afschuiving belaste element. Zodoende is men
aangewezen op de dwarskrachtformules voor balken zonder
schuifwapening die in de normen beschikbaar zijn. Voor
afschuiving van platen zijn immers geen formules beschikbaar.
De genoemde formules zijn empirisch opgesteld. Ze zijn het resul-
taat van proeven op balken met een grote hoeveelheid langs-
wapening, meestal met een relatief kleine hoogte, statisch bepaald
en belast onder twee puntlasten. In platen kan echter een
her verdeling van de krachten in de dwarsrichting plaatsvinden.
Men kan dus verwachten dat platen belast op afschuiving door
hun herverdelend vermogen over een grotere afschuifcapaciteit
beschikken dan balken zonder schuifwapening.
In Nederland staat een groot aantal plaatviaducten zonder
schuifwapening ter discussie. Om deze te controleren, is een
globale aanpak nodig. Als onderdeel van het onderzoekspro-
gramma van Rijkswaterstaat, naar het afschuifdraagvermogen
van bestaande kunstwerken, is een experimenteel onderzoek
uitgevoerd door de TU Delft. Voor een eerste, snelle beoorde-
ling is de capaciteit van de plaatviaducten gecontroleerd bij
belasting onder eigen gewicht, rustende belasting en verkeers-
lasten, door de optredende schuifspanning aan de rand te
vergelijken met de afschuifcapaciteit volgens NEN-EN 1992-1-
1:2005 (de 'quick-scanmethode'). Bovendien is een plaatfactor
in rekening gebracht voor de puntlasten nabij de oplegging en
is een lastspreidingsmethode gekozen, beide gebaseerd op
resultaten van experimenten uitgevoerd aan de TU Delft.
Experimenteel onderzoek
Om de dwarskrachtcapaciteit van platen te bestuderen, zijn aan de
TU Delft proeven uitgevoerd op doorgaande platen van
5 x 2,5 x 0,3 m en op doorgaande plaatstroken met een variabele
breedte. Twee series proeven zijn uitgevoerd: platen onder een
geconcentreerde belasting nabij de oplegging en platen onder een
combinatie van een lijnlast en een geconcentreerde belasting nabij
de oplegging. In totaal zijn 160 proeven uitgevoerd. Een schets
van de proefopstelling voor de eerste serie proeven is weergegeven
in figuur 2. Hierbij is de belasting ondersteund via een ruimte-
frame. Wanneer zowel een geconcentreerde last als een lijnlast
wordt gebruikt, ontstaat een asymmetrische situatie waarbij extra
momenten in het frame worden gebracht. Daarom is het nodig
om een stijf frame te gebruiken, opgebouwd uit HEM 1000 balken (foto 1). Een interessante waarneming uit de proeven is dat de
platen beproefd met een puntlast een waarschuwend vermogen
tonen op twee manieren: 1) bij ?70% van de bezwijkbelasting
worden schuine scheuren gevonden op de onderkant, wijzend op
aankomend dwarskrachtbezwijken, en 2) indien de puntlast nabij
een reeds bezweken deel van de plaat wordt geplaatst, bedraagt de
capaciteit nog steeds gemiddeld 81% van deze van een onbescha-
digde plaat. Een verdere beschrijving van het experimenteel
onderzoek kan worden gevonden in [4].
Aanbevelingen en onderbouwing
Op basis van de analyse van de resultaten van de eerste serie
proeven zijn aanbevelingen opgesteld. Deze aanbevelingen
houden het volgende in:
-
bepaling van de dwarskrachtcapaciteit volgens
NEN-EN 1992-1-1:2005;
- keuze van een horizontale lastspreidingsmethode zoals
gebruikt in de Franse praktijk voor wiellasten (fig. 3b), met
een minimale effectieve breedte van 4d
l, waarbij d l = de
nuttige hoogte tot de langswapening.
- gebruik van directe lastafdracht voor lasten nabij de opleg-
ging aan de hand van de factor ? = a
v/2d, zoals voorgeschre-
ven in NEN-EN 1992-1-1:2005;
- toepassing van een plaatfactor van 1,25 voor wiellasten nabij
de oplegging.
Deze aanbevelingen zijn getoetst aan de hand van een reeds
bestaande database waarin gegevens zijn opgenomen van
207 proeven op brede balken en platen [5]. Om de invloed van
het herverdelingsvermogen van platen onder puntlasten nabij
de oplegging te bestuderen, is het nodig om een selectie van
deze proeven te maken. Voor deze selectie geldt dat het gaat
ir. e
va Lantsoght,
dr.ir. Cor van der Veen,
prof.dr.ir.Dr.-i ng. h.c.
Joost Walraven
TU Delft, fac. CiTG
dr.ir. Ane de Boer
Rijkswaterstaat
1 Opstelling voor de tweede serie proeven:
platen onder een geconcentreerde
belasting en een lijnlast
2 Bovenaanzicht proefopstelling voor platen
opgelegd op lijnopleggingen, met enkel
een geconcentreerde belasting
2
thema
Spreiding puntlasten plaatviaducten
4 2 0 12
48
be1
belasting
oplegging
be2
oplegging
belasting
d
a
v
Vervolgens is gekeken naar de resultaten van de serie proeven
waarbij de breedte van de proefstukken is gevarieerd. Als het
concept van een effectieve breedte kan worden toegepast op
platen belast op afschuiving, moet het mogelijk zijn om dit ook
experimenteel waar te nemen door het beproeven van proef-
stukken met verschillende breedten. Voor smalle breedten
wordt verwacht dat de toename van de breedte en de toename
van de capaciteit gelijk oplopen; de effectieve breedte is dan
nog niet bereikt. Na het bereiken van de effectieve breedte zal
het toenemen van de breedte van het proefstuk tot ongeveer
dezelfde capaciteit leiden, aangezien enkel de effectieve breedte
aan de oplegging de dwarskracht kan opnemen die van de last
naar de oplegging wordt afgedragen. Zoals weergegeven in
figuur 5 wordt in de proeven een grenswaarde in de capaciteit
waargenomen nadat de effectieve breedte is bereikt. De effec-
tieve breedte die als grenswaarde uit deze series proeven is
waargenomen, kan worden vergeleken met de berekende effec-
tieve breedte b
eff1 en b eff2, waaruit blijkt dat de gemeten waarde
het best overeenkomt met b
eff2. De breedte van de lastplaat
wordt in de Franse lastspreidingsmethode immers mee in reke-
ning gebracht, terwijl dit voor de traditionele lastspreidings-
methode niet het geval is.
De minimale effectieve breedte is gelijkgesteld aan 4d
l. In de
proeven wordt deze ondergrens bereikt bij de platen waarbij de
puntlast dicht bij de oplegging (a/d
l = 1,51) en aan de zijkant
(b
rand = 438 mm; afstand van de vrije zijde tot het hart van de
lastplaat) aangrijpt.
Plaatfactor
Om de hogere dwarskrachtcapaciteit in rekening te brengen
voor platen onder puntlasten ten gevolge van het herverde-
lingsvermogen in dwarsrichting, wordt een plaatfactor voor -
gesteld [4]. Deze plaatfactor kan, net zoals ? uit NEN-EN 1992-
1-1:2005, worden gebruikt om de bijdrage van een puntlast aan
de totale dwarskracht aan de oplegging te reduceren. Op basis
van de vergelijking van de proefresultaten uit de eerste proe-
venserie met NEN-EN 1992-1-1:2005 is met conservatieve
aannamen een karakteristieke verhoging van minstens 1,25 van
de capaciteit ten opzichte van de berekende waarde gevonden.
De plaatfactor en de factor ? kunnen worden samengevoegd tot
?
new = a v/2,5d l. In tegenstelling tot de factor voor directe last-
afdracht uit de VBC, k
?, die enkel op de vrije oplegging mag
worden toegepast, kunnen ? en ?
new ook op de doorgaande
om platen onder een puntlast waarbij de resulterende effectieve
breedte b
eff2 (volgens de Franse lastspreidingsmethode zoals
weergegeven in fig. 3b) kleiner is dan de totale breedte b. Om
de invloed van directe lastafdracht te bestuderen, worden
verder enkel de proeven beschouwd waarvoor geldt dat
a/d
l < 2,5 (waarbij a = de h.o.h.-afstand tussen de last en de
oplegging). De zo ontstane subset bestaat uit 22 experimenten,
waarvan het merendeel op dunne platen (d
l < 150 mm) is
uitgevoerd. Wanneer deze proefresultaten worden vergeleken
met NEN-EN 1992-1-1:2005 op basis van b
eff1 (fig. 3a) en b eff2
(fig. 3b), blijkt dat er een additionele capaciteit bestaat, veroor -
zaakt door het herverdelingsvermogen van platen.
Methoden lastspreiding en factor ?
In eerste instantie zijn twee methoden van lastspreiding gecontro-
leerd: de traditionele lastspreiding onder 45° vanuit het hart van
de last naar de oplegging (fig. 3a) en de methode zoals die in de
Franse praktijk wordt gebruikt, waarbij van de verre zijde van de
lastplaat wordt gespreid (fig. 3b). Een vergelijking is uitgevoerd
tussen alle proefresultaten van de eerste serie proeven en de
gegevens uit de database met NEN-EN 1992-1-1:2005. Om te
vergelijken met proefresultaten en gemiddelde waarden is
conform de achtergrond van NEN-EN 1992-1-1:2005 C
Rd,c = 0,15
genomen [3] en is gerekend met gemiddelde materiaaleigen-
schappen. De directe lastafdracht is in rekening gebracht via de
factor ? = a
v/2d l (waarin a v = de dag-op-dag-afstand tussen de last
en de oplegging) volgens §6.2.2.(6) van NEN-EN 1992-1-1:2005
(fig. 4). Het gemiddelde en de spreiding in de verhouding tussen
proefresultaat en berekende waarde zijn kleiner wanneer b
eff2 op
basis van de Franse lastspreidingsmethode wordt gebruikt, zodat
statistisch is aangetoond is dat deze methode te verkiezen is.
3a 3b
4
Spreiding puntlasten plaatviaducten4 2 0 12
49
0
2
00
4
00
6
00
8
00
1
00 0
1
20 0
1
40 0
1
60 0
1
80 0
2
00 0
0 500 mm (BS) 1000 mm (BM) 1500 mm (BL)2000 mm (BX)2500 mm (S8, S9)
Pu [k N]
b [m m]
300 m m x 3 00 m m S S (beproeven aan vrije oplegging) a/d =2,2 6300 m m x 3 00 m m C S (beproeven aan doorgaande oplegging) a/d =2,2 62 00 m m x 2 00 m m S S (beproeven aan vrije oplegging) a/d =1,52 00 m m x 2 00 m m C S (beproeven aan doorgaande oplegging) a/d =1,52 00 m m x 2 00 m m S S (beproeven aan vrije oplegging) a/d =2,2 6200 m m x 2 00 m m C S (beproeven aan doorgaande oplegging) a /d=2,2 6
b < b e b = b e
3a Traditionele lastspreidingsmethode van het
hart van de belasting tot de oplegging
3b Franse lastspreidingsmethode van de verre
zijde van de lastplaat tot de oplegging 4
Belasting nabij de oplegging
(figuur 6.4 uit NEN-EN 1992-1-1:2005)
5 Invloed van de breedte van het
proefstuk op de maximale kracht
NEN 8701:2011) op 2,5d l wordt geplaatst. De overige laststelsels
worden dan zo geplaatst dat hun eerste aslast net tot aan de
beschouwde rand spreidt. Ter vereenvoudiging is gekozen om
voor het tweede en derde laststelsel de effectieve breedte van de
eerste as ook voor de tweede as toe te passen, zodat een symmetri-
sche spreiding wordt verkregen.
In NEN-EN 1992-1-1:2005 is een ondergrens van de dwars-
krachtcapaciteit (v
min) voor elementen zonder dwarskrachtwa-
pening gegeven. Deze is afgeleid uit het bezwijken van de trek-
band voor langswapening met staalkwaliteit B500. In bestaande
kunstwerken komt betonstaal met een veel lagere vloeigrens
voor. Voor 1962 was toepassing van staalkwaliteit QR24 met
een vloeigrens van 240 N/mm
2 gangbaar. Derhalve is de
formule voor de ondergrens opnieuw afgeleid voor betonstaal-
kwaliteiten met een lagere vloeigrens. Dit komt tot uitdrukking
in een hogere waarde voor de constante in de formule van v
min
in NEN-EN 1992-1-1, zoals in tabel 1 aangegeven. De onder -
grens van de dwarskrachtcapaciteit gaat hierdoor voor lagere
betonstaalkwaliteiten dus omhoog.
De methode op basis van de VBC is vergeleken met de
methode op basis van NEN-EN 1992-1-1:2005 en de aanbeve-
lingen aan de hand van unity checks voor acht relevante
bestaande kunstwerken (plaatviaducten met een constante
hoogte en twee, drie, vier of meer overspanningen). Per kunst-
werk zijn drie doorsneden getoetst. Voor de VBC-methode is
de dwarskrachtcapaciteit volgens NEN 6720 bepaald en
oplegging worden gebruikt. Bij de proeven uit de database,
waarbij a
v/dl > 2,5, is geen verhoging van de capaciteit gevon-
den door de grote spreiding op de proefresultaten.
Superpositiebeginsel
De tweede serie proeven is gebruikt om de geldigheid van
het superpositiebeginsel te onderzoeken en om de aanbeve-
lingen te verifiëren. Aangezien de Franse lastspreidingsme-
thode als de te verkiezen methode was gevonden, is voor de
proeven met een combinatie van belastingen verondersteld
dat de geconcentreerde last over b
eff2 wordt gespreid en dat de
lijnlast, het eigen gewicht en de kracht in de voorspanstaven
over de volle breedte b worden gespreid. Figuur 6 vergelijkt
de capaciteit in afschuiving voor platen onder een puntlast
( ?
puntlast , eerste serie) met de capaciteit voor een plaat onder
een puntlast en een lijnlast (?
combinatiebelasting , vergelijkbare proef
uit de tweede serie). Alle vergeleken proefstukken betreffen
beton met sterkteklasse C28/35. Echter, de leeftijd waarop
het proefstuk is getest, is niet gelijk. Om het (beperkte)
verschil in betondruksterkte door de verschillende leeftijden
bij beproeven in rekening te brengen, is de vergelijking ook
uitgevoerd met een correctie op basis van de derdemachts-
wortel van de verhouding van de druksterktes in de vergele-
ken proefstukken. Dit is in de figuur aangeduid met 'vgl,corr'.
Resultaten van aanbevelingen voor de praktijk
De consequenties van de voorgestelde methode worden nu
besproken. De ontwikkelde methode van lastspreiding wordt
toegepast in een door RWS gebruikte quick scan. Deze geeft als
resultaat een 'unity check': de verhouding tussen de optredende
schuifspanning door eigengewicht, rustende belasting en
verkeerslasten (NEN 8701) en de capaciteit in afschuiving
volgens NEN-EN 1992-1-1:2005. Hierbij wordt rekening
gehouden met de aanbevelingen gebaseerd op de plaatproeven.
De meest ongunstige positie van de laststelsels voor een praktijk-
situatie, die resulteert in de grootst optredende schuifspanning, is
weergegeven in figuur 7. Hier is de bovenzijde van een viaduct
met minstens drie theoretische rijstroken geschetst, waarbij wordt
gespreid naar de rand. Hiermee wordt de grootste belasting aan de
rand van de oplegging verkregen. Aangezien met ?
new = a v/2,5d l tot
2,5d
l de invloed van de directe lastafdracht naar de oplegging
merkbaar is, wordt de meest ongunstige positie nu gevonden
wanneer de dag van het eerste laststelsel (NEN-EN 1991-2:2002,
5
Tabel 1 Toegepaste constante in uitdrukking v min als functie van vloeigrens
vloeigrens staal [N/mm 2] constante [v min]
500 0,035
400 0,039
240 0,051
220 0,053
thema
Spreiding puntlasten plaatviaducten
4 2 0 12
50
0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 6,00
0,00 1,002,00 3,00 4,005,00 6,00
vgl
vgl,corr combinatiebelasting
[MPa]
puntlast [MPa]
br
400 mm 400 mm
1200 mm
2000 mm
av1
br + 3 m
b
r + 2 · 3 m b load lload
a3 be3 av3
rijstrook 1
rijstrook 2
rijstrook 3
b
r = afstand tot de rand van
de dag van het eerste wiel
a
vi = dag-op-dag-afstand tot de i-de as
a
i = h.o.h.-afstand tot de i-de as
b
e = eectieve breedte horende bij de i-de as
6 Controle van de superpositiehypothese
7 Bovenaanzicht van viaduct met minstens drie theoretische rijstroken, waarbij
de meest ongunstige positie van de drie laststelsels volgens belastingsmodel 1
van NEN-EN 1991-2:2002 worden getoond
de VBC-methode. Voor de acht beschouwde kunstwerken
voldoen drie kunstwerken niet aan de unity check volgens de
aanbevelingen en vier kunstwerken niet volgens de VBC-
methode. De maximale waarde van de unity check volgens de
NEN 6720 is 1,396, terwijl dit volgens NEN-EN 1992-1-1:2005
en de aanbevelingen 1,096 bedraagt. Hierbij moet worden
opgemerkt dat deze maximumwaarden voor verschillende
doorsneden in verschillende viaducten optreden.
Conclusies
RWS gebruikt in het dwarskrachtonderzoek een globale aanpak
om het grote aantal plaatviaducten te beoordelen. Deze quick-
scanmethode volgt de aanpak van NEN-EN 1992-1-1:2005 en
NEN 8701, en is verbeterd op basis van proef resultaten van
plaatproeven uitgevoerd aan de TU Delft. Verder is de aanpak
onderbouwd met proeven uit de literatuur, een serie proefstuk-
ken met verschillende breedtes en een serie proeven op platen
onder een combinatie van belastingen. Deze serie proeven
toont ook aan dat, uitgaande van de gekozen lastspreidingsme-
thode, het aandeel aan de schuifspanning ten gevolge van de
verschillende belastingen kan worden gesuperponeerd. Uit het
onderzoek volgt een nieuwe positie van de laststelsels voor de
meest ongunstige positie voor de maximale belasting aan de
rand van een plaat. Met het aanbevolen lastspreidingsmodel is
de optredende belasting die in de quick scan wordt gebruikt
voor alle beschouwde kunstwerken gedaald.
Bovendien is de ondergrens van de dwarskrachtcapaciteit v
min
voor betonstaalkwaliteiten met een lagere vloeigrens
verhoogd.
?
vergeleken met de optredende dwarskracht wanneer de meest
ongunstige positie van de laststelsels is gebruikt die met deze
methode overeenstemt. Dit is de positie waarbij de dag van het
eerste tandemstelsel op een afstand d
l van de oplegging wordt
geplaatst. Indien deze aanpak wordt vergeleken met de combi-
natie van NEN-EN 1992-1-1:2005 en de aanbevelingen, is het
duidelijk dat de optredende belasting is gedaald (gemiddeld
bedraagt de afname 18% met een variatiecoëfficiënt van 6,3%).
De opneembare dwarskracht volgens de aanbevolen methode is
soms lager dan volgens de VBC-methode aangezien de
uitdrukking uit NEN-EN 1992-1-1:2005 de schaalfactor en de
hoeveelheid langswapening in rekening brengt. Desondanks
zijn de unity checks, berekend volgens NEN-EN 1992-1-
1:2005, en de aanbeveling meestal lager dan berekend volgens
? LiTeRATuuR
1 NEN-EN 1992-1-1 Eurocode 2, Deel
1-1: Algemene regels en regels voor
gebouwen.
2 NEN-EN 1991-2 Eurocode 1, Deel 2:
Verkeersbelasting op bruggen.
3 König, G., Fischer, J., Model
uncertainties concerning design
equations for the shear capacity of
concrete members without shear
reinforcement. CEB Bulletin 224 (1995).
4 Lantsoght, E., van der Veen, C., &
Walraven, J., Shear capacity of slabs
and slab strips loaded close to the
support. ACI SP 287 ? Recent
Developments in Reinforced Concrete
Slab Analysis, Design and
Serviceability, 2011. 5
Lantsoght, E., Shear in reinforced
concrete slabs under concentrated
loads close to the support. Literature
review, 2012, TU Delft.
6 NEN 6720 Technische grondslagen
voor bouwconstructies. Voorschriften
Beton ? TGB 1990 ? Constructieve
eisen en rekenmethoden ( VBC 1995).
7 NEN 8700 Beoordeling van de
constructieve veiligheid van een
bestaand bouwwerk bij verbouw en
afkeuren ? Grondslagen.
8 NEN 8701 Beoordeling van de
constructieve veiligheid een bestaand
bouwwerk bij verbouwen en afkeuren
? Belastingen.
6
7
Reacties