Bij het bouwen van betonnen bruggen en viaducten wordt veel gebruikgemaakt van rubberopleggingen zonder fixatie. Vanuit diverse kanten komen er signalen dat er duidelijke grenzen nodig zijn om de 'plaatsvastheid' van deze opleggingen te verzekeren. Anders gezegd: om wegwandelen te voorkomen. Bij het ontwerpen van deze rubberopleggingen blijkt dat de eisen uit de regelgeving niet altijd toereikend zijn. Ook niet nu de betreffende productnorm wordt aangepast.
Wandelende
opleggingen
Waarom los geplaatste rubberopleggingen bij betonnen
bruggen en viaducten niet altijd voldoen
1 Blik onder een betonnen brug, de rij opleggingen is zichtbaar
1
24? CEMENT 1 2020
Het toepassen van met staalpla-
ten gewapende rubberopleggin -
gen zonder mechanische fixatie,
ofwel type B uit NEN-EN1337-3, is
populair, zowel in het ontwerp
als in de uitvoering.
Een dergelijke
oplegging heeft dan ook diverse voordelen.
Plaatsing is eenvoudig en het raakvlakken -
beheer blijft beperkt, waarmee het een eco-
nomische oplossing is. Er bestaat echter een
risico op 'wegwandelen'. Dit kan leiden tot
het wegvallen van een steunpunt en daar-
mee tot risico's voor de verkeersveiligheid.
Standaardoplossing
Bij het ontwerpen van opleggingen moet
met een aantal aspecten rekening worden
gehouden. Eisen voor opleggingen zijn
opgenomen in de NEN-EN1337-reeks [1].
Deel 3 van [1] betreft de productnorm voor
opleggingen van elastomeren, waar het in
dit artikel over gaat. Daarnaast zijn er in
diverse RTD's (Rijkswaterstaat Technisch
Document) specifieke eisen vastgelegd die
door de opdrachtgever van toepassing
kunnen worden verklaard. Dit gebeurt
overigens vaak. Het gaat om RTD1010:2017
'Standaarddetails voor betonnen bruggen'
[3], RTD1012:2017 'Eisen voor brugopleggin -
gen' [4] en RTD1017-2 'Handleiding CRIAM
Rubber Oplegblokken' [5]. Een van de eisen is dat er voldoende
ruimte nodig is om bij de oplegging te komen ten behoeve van reparatie of vervanging.
Daarvoor is een verticale tussenruimte nodig
tussen onderzijde brug en bovenkant onder-
steuning. De maat is voorgeschreven in [3]
en bedraagt 250 mm. De oplegging wordt
daarom op een sokkel geplaatst (foto 2).
Bij het positioneren van de oplegging op
de sokkel wordt vrijwel altijd gebruikgemaakt
van een dunne zuivere epoxy-uitvullaag (tus-
sen de oplegging en de sokkel) om de opleg -
ging waterpas te stellen (max. 3 mrad t.o.v.
het horizontale vlak conform [4]). Bij grotere
opleggingen wordt ook wel gebruikgemaakt
van een vlakke staalplaat om daarop de op-
legging nauwkeurig te kunnen positioneren. Tussen de oplegging en de onderzijde
van het kunstwerk treedt altijd een hellings-
verschil op door verkanting en zeeg. Aan de
bovenzijde van de oplegging worden daarom
keggen toegepast, ofwel wigvormige uitvul -
stukken. De keg bestaat uit een gevulde
epoxylaag. Het is, conform [4], niet toege-
staan een cementgebonden keg te maken.
Voor het maken van de keg als extra tussen -
laag bestaan globaal twee methoden: prefab
of in situ. In het geval van een prefab keg
wordt de oplegging met keg aangeleverd
door de leverancier. Bij in-situbruggen wordt het beton
direct op de rubberoplegging gestort waar-
door geen extra tussenlaag nodig is, de
bovenbouw sluit dan direct aan op de opleg -
ging en er is geen sprake van een keg.
IR. EVERT
VAN VLIET
Hoofd techniek
Consolis Spanbeton 1)
DR.ING. HAN LEENDERTZ
Technisch adviseur JSL Consulting auteurs
Bij het bouwen van betonnen bruggen en viaducten wordt veel gebruikgemaakt
van rubberopleggingen zonder fixatie. Vanuit diverse kanten komen er signalen dat er
duidelijke grenzen nodig zijn om de 'plaatsvastheid' van deze opleggingen te verzekeren. Anders gezegd: om wegwandelen te voorkomen. Bij het ontwerpen van deze
rubberopleggingen blijkt dat de eisen uit de regelgeving niet altijd toereikend zijn.
Ook niet nu de betreffende productnorm wordt aangepast.
1) Evert van Vliet werkt sinds 1 februari 2020 bij BAM Infraconsult CEMENT 1 2020 ?25
Constructieve schematisering
Vanuit de analyse van het oplegsysteem
volgt de krachtswerking per oplegging. In
figuur 3 is een oplegging schematisch weer-
gegeven. Primair treedt de oplegreactie N
z
op, deze kracht is qua grootte meestal het
gemakkelijkst in te schatten. Daarnaast
treedt een horizontale kracht V
xy op door
opgelegde vervormingen (krimp, kruip, tem -
peratuur, zetting) en opgelegde belastingen
(aanzetten, remmen, centrifugaalbelasting).
Doordat de oplegging niet in de neutrale lijn
van het kunstwerk is geplaatst, treden
gelijktijdig met rotaties (bijvoorbeeld door
rustende en verkeersbelastingen) ook klei -
2 Detailfoto van een oplegging met keg op een sokkel
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een
oplegsysteem en een oplegging.
Oplegsysteem
Het oplegsysteem is het geheel van alle
opleggingen van de constructie. Het moet
als systeem worden beschouwd omdat alle
opleggingen met elkaar samenwerken.
Wanneer een wijziging wordt aangebracht
in een oplegging op steunpunt X, kan dit
direct gevolgen hebben voor het functione-
ren van een oplegging op steunpunt Y.
Bij het ontwerp van een constructie kan
worden gekozen tussen verschillende typen
oplegsystemen. Al deze typen hebben met
OPLEGSYSTEEM VERSUS OPLEGGING
ne schuifkrachten op ter hoogte van de
bovenzijde van de oplegging. De rotatie ?
door allerlei belastingen om punt A, is weg -
gelaten uit de figuur. De figuur is vooral
bedoeld om het doorleiden van N
z en V xy te
illustreren. In de figuur is ook te zien dat er drie
belangrijke aansluitvlakken kunnen worden
onderscheiden bij het doorvoeren van de
optredende set van krachten N
z en V xy:
1?aansluiting oplegging-sokkel;
2?aansluiting oplegging-keg;
3?aansluiting keg-beton (dit is niet het geval
als de keg monoliet aan het brugdek is
verbonden).
elkaar gemeen dat deze de bovenbouw in
verticale zin ondersteunen. Het verschil zit
hem in de wijze waarop horizontale krachten
naar de onderbouw worden overgedragen
en de wijze waarop ruimte wordt gegeven
aan vervormingen. Het oplegsysteem moet
zo zijn ingericht dat horizontale belastingen
vanuit de bovenbouw conform het ontwerp
van de hoofddraagconstructie naar de
onderbouw worden overgedragen. Daar-
naast moeten relatieve vervormingen tussen
de onder- en bovenbouw ongehinderd
kunnen optreden, waarbij de vervormings-
weerstand van de opleggingen niet tot over-
belasting van de steunpunten mag leiden. Oplegging
Er zijn verschillende typen opleggingen.
Elk type heeft zijn eigen specifieke
eigenschappen die de oplegging wel
of niet geschikt maakt om toe te
passen in een bepaald oplegsysteem.
Voor alle typen opleggingen zijn in de
verschillende delen van NEN-EN1337
belangrijke aspecten opgenomen.
Daarnaast zijn er door Rijkswaterstaat
aanvullende eisen opgenomen in de
RTD1012.
Meer over opleggingen staat in het 'Hand-
boek Opleggingen' [6].
Bij het ontwerpen
van opleggingen
is goede
communicatie
tussen ontwerp
en uitvoering
nodig 2
26? CEMENT 1 2020
In de horizontale aansluitvlakken (1) en (2)
treedt kracht V
xy op. In aansluitvlak (3) ont-
staat een extra kracht ten gevolge van de
helling ?. Dit leidt tot een kracht in dit aan -
sluitvlak van: V
xy + ? ? N z.
Communicatie nodig
voor goede oplossing
Bij het ontwerpen van opleggingen is goede
communicatie tussen ontwerp en uitvoering
nodig om tot een goed werkende oplegging
te komen. Hier ligt een spanningsveld wat in
de praktijk vaak merkbaar is.
Ontwerpers proberen het standaard -
detail zo vaak mogelijk met een type B-op-
legging toe te passen. Dit om ingewikkelde
opleggingen of oplegsystemen te voorko-
men. Zij hebben baat bij een zo hoog moge-
lijke wrijvingscoëfficiënt om vrijheid te
hebben bij het ontwerp. Deze vrijheid wordt
maximaal verkregen bij de wrijvingsclassifi -
catie 'rubber tegen beton'. Daar wordt daar-
om vaak voor gekozen. Deze praktijk is al
onderkend in [5], het citaat is in het kader
'Kennis uit de inspectienorm' weergegeven.
Deze inspectienorm zal echter minder
bekend zijn bij ontwerpers omdat het voor
beheerders is geschreven. Uitvoering heeft te maken met zeer
strenge eisen qua plaatsing van de opleggin -
gen. Eigenlijk zou een oplegblok direct op
een vlakke, horizontale en voldoende ruwe
sokkel gepositioneerd moeten worden. Dit is
echter onhaalbaar met normale bouwtole- ranties. Hierdoor wordt vrijwel standaard
voor dunne zuivere epoxy-uitvullagen geko-
zen. Het toepassen van deze laag impliceert
een lagere wrijvingscoëfficiënt. Dit betreft
de classificatie rubber tegen epoxy.
Beheerders willen faalkosten van de
constructie zo veel mogelijk beperken maar
hebben daarbij te maken met wisselende
aandacht voor het oplegdetail bij ontwerp en
uitvoering. Het hangt af van het projectteam
(bouwers en controlerende instanties) welke
wrijvingscoëfficiënt in het ontwerp wordt
gebruikt en of dit daadwerkelijk wordt gere-
aliseerd in de uitvoering.
Aanpassingen aan productnorm
EN1337-3
Als extra aanjager voor het eerdergenoemde
spanningsveld kwamen bij het reviseren van
productnorm EN1337-3 zaken aan het licht.
De formules voor de wrijvingscoëfficiënt zijn
opnieuw afgeleid uit de oude ORE-onderzoe-
ken (onderzoeken die dienden als basis voor
de vigerende NEN-EN1337-3), met als drijf -
veer de ontwerpers meer ruimte te geven.
Tijdens de studie werd zichtbaar dat er in
het verleden interpretatiefouten zijn ge-
maakt. Ook werd duidelijk dat er uit die eer-
dere ORE-onderzoeken niets bekend is over
epoxy-aansluit vlakken. Waarom dit in de vi -
gerende productnorm is inbegrepen, is dus
niet traceerbaar. Dit heeft geleid tot nieuwe
formules die afwijken van de formules in de
vigerende productnorm, waarin epoxy-
KENNIS UIT DE
INSPECTIENORM
Het is van groot belang dat de
diverse betrokken partijen goed
samenwerken om problemen als een
verschoven oplegging te voorkomen.
Dit is onderkend in CRIAM (RTD
1017-2 [5]). Daarin is de volgende
tekst opgenomen:
Onvoldoende wrijvingsweerstand kan
ook ontstaan als gevolg van uitvoerings-
fouten, bijvoorbeeld door vuile en vette
bovenzijde van oplegblokken (in bijzon-
der bij in situ gestorte brugdekken),
slecht uitgevoerde ondersabelingen
(stoffig oppervlak als gevolg van slechte
nabehandeling of bleeding gietmortel,
te kleine korrel in het materiaal, te
gladde afwerking), niet verwijderde
curing compound of toepassing van
staalplaten in de bovensabeling. Vaak
wordt door ontwerpers gerekend met de
maximale wrijvingswaarde uit de norm.
Deze waarde is bij een onjuiste uitvoe-
ringswijze aan de onveilige kant.
3 Schematisering van een standaardoplegdetail
4 Voorbeelden van classificaties volgens RTD 1017-2 [5]
3
4
CEMENT 1 2020 ?27
aansluitvlakken niet meer zijn inbegrepen.Wat ook aan het licht kwam, is het ge-
ringe inzicht in de mechanismen in het aan -
sluitvlak die tot wegwandelen kunnen leiden.
De wrijvingscoëfficiënt is waarschijnlijk niet
de enige belangrijke factor. Gedacht wordt
aan de invloed van kleine rotatiewisselingen
door verkeersbelastingen, de invloed van het
reactiemoment uit rotatie of de afhankelijk -
heid van de uitnutting van de rotatielimiet. Verder krijgt de glijdingsmodulus G
(een basisparameter van het materiaal rub-
ber) in de ontwerp-productnorm een ver-
schillende waarde voor natuurrubber (NR)
en chloropreenrubber (CR). Deze glijdings-
modulus wordt ook temperatuurafhanke-
lijk. Hierdoor zullen de afschuifkrachten V
xy
ten gevolge van opgelegde vervormingen
toenemen. Dit zal mogelijk tot gevolg hebben
dat er een meer gedetailleerde rekenmetho-
de moet worden toegepast; deze methode is
nog niet uitgekristalliseerd. Strikt genomen behoren aansluitvlak -
ken met de omgeving (zoals sokkel of keg)
niet tot het mandaat van de normcommis-
sie. In de normcommissie is daarom vooral
veel aandacht voor de oplegging zelf en min -
der voor het aansluitvlak, de norm is name-
lijk een productnorm. Bij discussies over de
aansluitvlakken is merkbaar dat wegwande-
5
5 Een ramp voor de beheerder, een verschoven oplegging
len van opleggingen minder aandacht heeft.
Hierdoor zal de ontwerp-productnorm niet
afdoende zijn voor een goede verbinding
tussen ontwerp en uitvoering.
Verschil vigerende
en ontwerp-productnorm
De ontwerp-productnorm prEN1337-3:2018
wijkt ? mede op basis van de oude ORE-re-
sultaten ? in een aantal opzichten af van de
vigerende productnorm NEN-EN1337-3:2015.
De wrijvingscoëfficiënten zijn weergegeven in
figuur 6. Belangrijk is het (ongewijzigde) in -
zicht dat bij een toenemende drukspanning
de beschikbare wrijvingscoëfficiënt zal afne-
men. Bij het rekenen aan het aansluitvlak van
rubber tegen een aansluitvlak, is er dus geen
sprake van een constante wrijvingscoëfficiënt. De oplegspanning moet (in de ont-
werp-productnorm én in de vigerende pro-
ductnorm) worden gebaseerd op de opper-
vlakte van de staalplaat van de oplegging
met behulp van de volgende formule:
Tussen de vigerende en ontwerp-product-
norm zijn de volgende verschillen zichtbaar:
De minimale contactspanning ? m,min wordt
2 MPa in plaats van de huidige 3 MPa. Hier-
bij is belastingscombinatie wel aangescherpt.
De in rekening te brengen wrijvingscoëffi -
ciënt voor rubber tegen beton wordt fors
lager. De capaciteit van rubber tegen staal
blijft nagenoeg hetzelfde.
Overigens is de formule voor de wrijvings-
coëfficiënt van rubber tegen staal fout over-
genomen uit het voorstel van de Nederlandse
normcommissie, dit is bekend in de interna -
tionale normcommissie. In figuur 6 is de juis-
te formule weergegeven die uiteindelijk in de
nieuwe productnorm zal komen te staan.
Met de huidige kennis wordt het volgende
geadviseerd (dit wordt al zo gedaan door
deskundige partijen):
Rekenen met een lage wrijvingscoëfficiënt
(K
f = 0,2) uit de vigerende productnorm voor
het toetsen van het aansluitvlak tussen het
rubber en de sokkel (1) en tussen het rubber
en de keg (2).
Moeilijke
uitvoerings
engineering
van een
oplegging is
niet zelden het
gevolg van een
gebrekkig
gekozen opleg
systeem in een
vroeg stadium
28? CEMENT 1 2020
Beschouwen aansluitvlak tussen de keg en
de onderzijde brug (3).
Dit zal regelmatig leiden tot het moeten
toepassen van dwarsblokkeringen, langs-
blokkeringen of 'op aansluitvlakken ge-
fixeerde' opleggingen type C.
Uitvoering met uitvullagen van zuivere
epoxy is toelaatbaar vanwege genoemde ont-
werpmethode met een juiste bijbehorende
wrijvingscoëfficiënt.
Vooruitblik kennisontwikkeling
De zoektocht naar oorzaken van 'wandelen
van opleggingen' in ontwerp en uitvoering,
en de ontwikkelingen in de ontwerp-pro-
ductnorm zijn al jaren onderwerp van
gesprek binnen de Nederlandse normcom -
missie opleggingen en het Platform
Voegovergangen en Opleggingen (PVO). Na
verloop van tijd bleek dat er behoefte was
aan aanvulling op de ontwerp-productnorm
op de volgende punten:
a?Inzicht in de wrijvingscoëfficiënt per
meetbare oppervlakteruwheid. Hiermee
wordt een directe koppeling verkregen tus-
sen ontwerp en uitvoering.
b?Inzicht in wat er gebeurt in het aansluit-
vlak bij het doorvoeren van een oplegreactie,
een horizontaalkracht en een rotatie. Hoe
stelt zich in deze gevallen een evenwicht in?
c?Duidelijke regelgeving en handhaving
hiervan.
d?Meer kennis van hechting van epoxy op
opleggingen en de invloed hiervan op de
wrijvingscoëfficiënt.
Om inzicht te verkrijgen in punt a) en b) is
een groot onderzoek opgetuigd bij het PVO.
Primair betreft dit experimenteel onder-
zoek voor een grote serie verschillende aan -
sluitvlakken, wat wordt uitgevoerd bij KIWA.
Daarnaast wordt met behulp van een eindi -
ge-elementenmodel (EEM) het gedrag van
rubber tegen een aansluitvlak bestudeerd
door Arcadis. De resultaten hiervan zullen
naar verwachting halverwege 2020 worden
gepresenteerd. Houd daarvoor de website
van het PVO in de gaten. De herziening van NEN-EN1337 is in
de slotfase, de resultaten van het PVO-on -
derzoek zullen daar niet meer in meegeno-
men kunnen worden. In de eerste plaats wordt door het PVO inge-
zet op het bijwerken van de RTD1012 naar de
nieuwste inzichten om de opgedane kennis
beschikbaar te maken, daarmee wordt ook
gewerkt aan punt c). Dit moet vervolgens ook
verder worden gebracht door middel van
correctiebladen op NEN-EN1337.
Bewustwording
Er is bij ontwerpers meer bewustwording
nodig omtrent de mogelijke problemen,
zeker op het moment dat oplegsystemen
nog gemakkelijk kunnen worden aangepast.
Als hier in een laat stadium aan wordt gewij-
zigd, leidt dit zeer vaak tot tijdrovende exer-
cities. Moeilijke uitvoeringsengineering van
een oplegging is niet zelden het gevolg van
een gebrekkig gekozen oplegsysteem in een
vroeg stadium.
Constructeurs moeten zich ook meer
bewust worden van het feit dat het effectief
opnemen van horizontale krachten door
wrijving sterk afhangt van goede uitvoering
op de bouwplaats. In de toekomst zou de
constructeur op basis van goede richtlijnen
in overleg met uitvoering een haalbare ruw -
heid moeten kunnen vaststellen en op basis
daarvan de plaatsvastheid van de oplegging
moeten toetsen. Tot slot moeten ook opdrachtgevers
zich bewust worden dat besparen op opleg -
gingen niet verstandig is. Dit zal leiden tot
complexe berekeningen om er nog maar net
uit te komen met een los geplaatste oplegging
type B. Om risico's te beperken, is goed ad -
vies over een duurzaam oplegsysteem met
passende opleggingen dus erg belangrijk.
LITERATUUR
1? NEN-EN1337 (vigerend) ? Opleggingen voor
bouwkundige en civieltechnische toepassingen.
2? prEN1337:2018 ? Structural bearings.
3? RTD1010:2017 ? Standaarddetails voor
betonnen bruggen.
4? RTD1012:2017 ? Eisen voor brugopleggingen.
5? RTD1017-2:2016 ? Handleiding CRIAM Rubber
Oplegblokken en richtlijnen voor reparatie.
6? Handboek Opleggingen: www.pveno.nl/
handboek-opleggingen.
OVERIGE BRONNEN
Booij, N. (2017) Handboek Inspectie
Opleggingen Conform CUR-Aanbeveling 117.
SBRCURnet.
Schreiber, W. (2019) Nieuwe regelgeving moet
kwaliteit voegovergangen en opleggingen
verhogen. OTAR nr. 1 pag. 22-25.
Webredactie (2 april 2019) Start onderzoek
wandelende opleggingen. www.pveno.nl.
Webredactie (16 november 2018) Waarom
begrijpen we wandelende opleggingen nog
steeds niet? www.pveno.nl.
Webredactie (29 januari 2018) Presentaties
bijeenkomst Onderzoek 'wandelende'
oplegblokken beschikbaar. www.pveno.nl.
6 Visualisatie van wrijvingscoëfficiënt in vigerende en ontwerp-productnorm NEN-EN1337-3
6
CEMENT 1 2020 ?29
Reacties