76?CEMENT?2 2025
RUBRIEK REKENEN
IN DE PRAKTIJK
Dit is de 26e aflevering in de
Cement-rubriek 'Rekenen in de
praktijk'. In deze rubriek staat
telkens één rekenopgave uit de
praktijk centraal. De rubriek
wordt samengesteld door een
werkgroep, bestaande uit:
Willem van Heeswijk (Heijmans),
Dennis Heijl (Heijmans), Friso
Janssen (Goldbeck Nederland),
Harm Boel (ABT), Matthijs de
Hertog (Nobleo), Jorrit van Ingen
(WSP) en Jacques Linssen
(redactie Cement) en Rick van
Middelkoop (Witteveen+Bos).
De artikelen in deze rubriek
worden telkens opgesteld door
één van de leden van deze
werkgroep. Het wordt vervol-
gens gereviewd door de andere
leden en door minimaal één
senior adviseur binnen het
bedrijf van de opsteller.
Ondanks deze zorgvuldigheid,
is de gepresenteerde rekenme-
thode de visie van een aantal
individuen.
Een veelgebruikte funderingswijze voor
kleinere bouwwerken zijn poeren op de vaste
grondslag. Hierin wordt de geconcentreerde
belasting via de poer overgedragen aan de
grond. De ontstane buigspanningen vragen
om buigtrekwapening onderin de poer. Deze
wapening moet op een juiste manier worden
verankerd. De vraag is of de wapening moet
worden uitgevoerd met een ombuiging of
haak, of dat deze aan de poerrand direct
kan worden beëindigd. NEN-EN 1992-1-1 kent
diverse voorschriften om de verankeringslengte
te bepalen en eventueel te reduceren. Tijd
om praktische grenzen op te zoeken.
VERANKERINGS
LENGTE IN
POEREN OP
DE VASTE
GRONDSLAG
Case
Deze case richt zich op de verankering van de buigtrekwapening onderin een poer op de vaste grondslag en is een vervolg op aflevering 20 uit Rekenen
in de praktijk: Poer op de vaste grondslag.
CEMENT 2 2025 ?77
rekenen in de praktijk (26)
In deze case wordt een poer op vaste grondslag
beschouwd met afmeting 1200 x 1200 mm
2
(l x b)
met een hoogte h = 200 mm (fig. 2). Het lastvlak
heeft een afmeting van 250 x 250 mm
2
. De centrisch
werkende rekenwaarde van de belasting op de poer
(incl. eigen gewicht) bedraagt F
Ed
= 240 kN. De poer
heeft betonsterkteklasse C20/25, milieuklasse XC3 en
wordt gestort op een werkvloer. Hierdoor bedraagt de
benodigde dekking 35 mm. Onderin de poer ligt wape-
ning # Ø10-150, B500B. Deze case is een vervolg op
Rekenen in de praktijk (20). Hierin werd de buigtrekwa-
pening bepaald en de pons gecontroleerd. Gebruik-
makend van de resultaten van deze eerdere aflevering
wordt nu de verankering van de onderwapening tegen
het licht gehouden.
UITGANGS-
PUNTEN
poerafmeting
1200 x 1200 x 200
mm³ (l x b x h)
betonsterkteklasse
C20/25
f
ck
= 20 N/mm²
milieuklasse
XC3
dekking
35 mm
buigtrekwapening
onder
# Ø10-150
(A
s
= 524 mm²/m¹)
B500B
(f
yd
= 435 N/mm²)
foto 1 Fundering op de vaste grondslag
Verankering onderwapening
De vraag is of het mogelijk is het ondernet uit te
voeren zonder ombuiging of haak. Dit heeft uitvoe-
ringstechnisch voordelen en geldt ook als kostenbe-
sparing. Zwaar belaste poeren voor CC2-constructies
worden vaak standaard uitgevoerd met een volledige
verankeringslengte mét een haak of ombuiging aan
het ondernet. Echter voor kleine constructies en lichter
uitgevoerde poeren (bijvoorbeeld wapening tot Ø10)
kan het in de praktijk gerechtvaardigd zijn om hier van
af te wijken.
NEN-EN 1992-1-1 heeft hiervoor een vrij compacte
aanpak in paragraaf 9.8.2.2: 'Verankering van staven'.
Dit artikel gaat uit van een snede op afstand x, waarin
rechts van de snede (richting lastvlak) sprake is
78?CEMENT?2 2025
h
x
Fc
Fs
ze
lb,prov
z
i d
R
250475
200
150
200
150
MEd,1 = 3,33 kNm/m
1
MEd,2 =10,21 kNm/m
1
controlesnede
275
Ed,grond=166,7 kN/m
2
h = 200 mm
L = 475 mm
b = 250 mm
FEd =240 kN
Ø#10-150
L = 475 mm
As = 524 mm
2
/m
1
200
475 475250
200
475 475250
200
AB
controlesnede
165
150
in de praktijk (20) en gepresenteerd in figuur 5. Ter
plaatse van de controlesnede zijn de dit buigende
momenten:
M
Ed,1
= 1/2 ?
Ed,grond
x
2
= 1/2 ? 166,7 ? 0,2
2
= 3,33 kNm/m
1
originele momentenlijn
M
Ed,2
= 1/2 ?
Ed,grond
(x + d)
2
= 1/2 ? 166,7 ? (0,20 + 0,15)
2
=
10,21 kNm/m
1
verschoven momentenlijn
Zone A: ongescheurde gedeelte
Controle van zone A moet worden gezien als de onder-
bouwing voor de keuze x = h. Het optredend moment
(3,33 kNm/m
1
) moet kleiner zijn dan het scheurmoment.
De controle wordt uitgevoerd conform de artikelen
voor opgewapende betonconstructies in paragraaf 12.3
van NEN-EN 1992-1-1.
Uitwerking leidt tot:
f
ck
= 20 N/mm
2
f
ctm
= 0,3 f
ck
2/3
= 0,3 ? 20
2/3
= 2,21 N/mm
2
van schuine scheuren en links (richting poerrand) een
ongescheurd gebied waarin de berekende buigwape-
ning moet worden verankerd, conform figuur 3.
Het normartikel schrijft niet eenduidig voor welke afstand
moet worden aangehouden voor x en stelt dat als ver-
eenvoudiging x
min
= h/2 mag zijn aangenomen. Omdat
de waarde voor x bij een poerhoogte van 200 mm dan
slechts 100 mm bedraagt en de noodzakelijke veran-
keringslengte de maximale waarde is van 10Ø, 100mm
en 0,3 l
b,rqd
(par. 8.4.4, vergelijking 8.6), leidt dit zelden
tot een bevredigende uitwerking. In deze case wordt
daarom een interpretatie van par. 9.8.2.2 uitgewerkt,
waarin het ongescheurde deel groter wordt aangehou-
den én getoetst.
De aanpak is als volgt: er wordt een controlesnede
gemaakt op de positie x = h; in deze case is dat 200 mm.
Er wordt gesteld dat het aannemelijk is dat op deze
positie de eerste scheur ontstaat.
Ter plaatse van de snede geldt dat zone A (fig. 4)
wordt beschouwd als de ongescheurde doorsnede,
waarbij buigtrekspanningen door het beton kunnen
worden opgenomen. Zone B wordt beschouwd als
de gewapende doorsnede waarbij de wapening (en
staalspanning) moet worden vastgesteld. De bere-
kende verankering wordt dan toegepast in zone A. De
krachtswerking is gedeeltelijk vastgesteld in Rekenen
fig. 3 Principe schuine scheuren / ongescheurde zone
fig. 2 Geometrie poer (zijaanzicht)
fig. 5 Krachtswerking in poer
fig. 4 Controlesnede op 200 mm
CEMENT 2 2025 ?79
rekenen in de praktijk (26)
35140
45 35
150
As
Øt,Ast
K = 0,05
As
Øt,Ast
K = 0
f
ctk,0,05
= 0,7 f
ctm
= 0,7 ? 2,21 = 1,55 N/mm
2
?
ct,pl
= 0,8
?
c
= 1,5
f
ctd,pl
= ?
ct,pl
? f
ctk,005
/ ?
c
= 0,8 ? 1,55 / 1,5 = 0,83 N/mm
2
M
Rd,1
= 1/6 b h
2
f
ctd,pl
= 1/6 ? 1000 ? 200
2
? 0,83 ? 10
-6
=
5,53 kNm/m
1
M
Ed,1
/ M
Rd,1
= 3,33 / 5,53 = 0,60 akkoord
Zone B: gewapende gedeelte
Vanzelfsprekend voldoet hier de toegepaste wapening,
omdat deze conform Rekenen in de praktijk (20) is
gebaseerd op het uiterst optredende moment van
23,0 kNm/m
1
. Het gaat hier echter om het vaststellen van
de te verankeren trekkracht F
s
, conform par. 9.8.2.2.
Uitwerking leidt tot:
R = x
?
Ed,grond
= 0,20 ? 166,7 = 33,3 kN
z
e
= L + 0,15b - 1/2x = 475 + 0,15 ? 250 ? 0,5 ? 200 =
412,5 mm
z
i
= 0,9d = 0,9 ? 150 = 135 mm
F
s
= R z
e
/ z
i
= 33,3 ? 412,5 / 135 = 101,8 kN
?
sd
= F
s
/ A
s
= 101,8 ? 10
3
/ 524 = 194 N/mm
2
N.B. De gevonden staalspanning is iets hoger dan
wanneer deze zou zijn bepaald met de verschoven
momentlijn. Dit geeft aan dat par. 9.8.2.2 een conser-
vatieve benadering is.
Vervolgens moet met paragraaf 8.4.3 en 8.4.4 van
NEN-EN 1992-1-1 de rekenwaarde van de verankerings-
lengte worden bepaald, waarbij de ?-waarden zijn
gebaseerd op 'type verankering: 'recht' en 'trekstaaf'.
Uitwerking leidt tot:
f
ctd
= f
ctk,005
/ ?
c
= 1,55 / 1,5 = 1,03 N/mm
2
?
1
= 1,0 (Ø < 25 mm)
?
2
= 1,0 (h < 250 mm )
f
bd
= 2,25 ?
1
?
2
f
ctd
= 2,25 ? 1,0 ? 1,0 ? 1,0
3
= 2,32 N/mm
2
l
b,rqd
= 1/4 Ø ?
sd
/ f
bd
= 1/4 ? 10 ? 194 / 2,32 = 209 mm
?
1
= 1,0
?
2
= 1 ? 0,15 (c
d
? Ø)/Ø ? 0,7 ? 1,0 **
1 ? 0,15 ? (35 -10)/10 = 0,63 ? 0,7
?
3
= 1,0 (geen dwarswapening meegenomen)
?
4
= 1,0 (geen gelaste dwarswapening)
?
5
= 1,0 (geen opsluiting door dwarsdruk)
?
2
?
3
?
5
? 0,7
0,7 ? 1,0 ? 1,0 = 0,7
l
bd
= ?
1
?
2
?
3
?
4
?
5
l
b,rqd
= 1,0 ? 0,7 ? 1,0 ? 1,0 ? 1,0 ? 209 =
146 mm ? l
b,min
l
b,min
= max (0,3 l
b,rqd
; 10 Ø ; 100 mm) =
max (0,3 ? 209 = 63 mm ; 10 ? 10 = 100 mm ; 100 mm)
l
bd
/ l
b,prov
= 146 / 165 = 0,88 akkoord
** De waarde voor ?
2
wordt bepaald door parameter
c
d
, die de kleinste waarde is van de dekking links, de
dekking onder en de tussenafstand gedeeld door twee
(fig. 6).
Conclusie:
De gekozen controlesnede op x = h is toegestaan. Het
ongescheurde deel heeft voldoende buigcapaciteit en
hierin kan voldoende verankeringslengte worden gere-
aliseerd. Het wapeningsnet hoeft dus niet de worden
omgebogen of uitgevoerd met een haak.
Verankeringlengte verder reduceren?
Er zijn mogelijkheden om de verankeringslengte verder
te reduceren, indien bij een vergelijkbare berekening
onvoldoende verankeringslengte kan worden gereali-
seerd. Er volgt een opsomming van de mogelijkheden
in NEN-EN 1992-1-1, die niet per definitie van toepas-
sing hoeven te zijn op deze case.
Niet gelaste dwarswapening
In vergelijking 8.4 mag met een lagere waarde voor
?
3
worden gerekend indien sprake is van niet gelaste
dwarswapening. Hiervoor is een waarde K van belang
(figuur 8.5). In een kruisnet geldt voor de onderste
staven (eerste laag) K = 0, voor de staven in de tweede
laag K = 0,05.
fig. 6 Parameters voor het bepalen van ?? fig. 7 Waarde K voor het bepalen van ??
80?CEMENT?2 2025
lb,eq
Ø
Øt0,6Ø 5Ø
Fwd
cm
c
Øt
? A
st
= 157 mm
2
(2 staven Ø10 langs de verankerings-
lengte)
? A
st,min
= 0 mm
2
(plaat)
A
s
= 78,5 mm
2
? = (? A
st
- ? A
st,min
) / A
s
= (157 ? 0) / 78,5 = 2,0
Wapening eerste laag
K = 0
?
3
= 1 ? K ? ? 0,7 ? 1,0
?
3
= 1 ? 0 ? 2,0 = 1,0
Wapening tweede laag
K = 0
?
3
= 1 ? K ? ? 0,7 ? 1,0
?
3
= 1 ? 0,05 ? 2,0 = 0,9
Gelaste dwarswapening
In vergelijking 8.4 kan met een lagere waarde voor ?
4
worden gerekend indien sprake is van gelaste dwars-
wapening. Voor ?
4
mag een waarde van 0,7 worden
aangehouden indien wordt voldaan aan het gestelde
in NEN-EN 1992-1-1, figuur 8.1 (e). De dwarsstaaf moet
tenminste 0,6Ø bedragen en op tenminste 5Ø vanaf
het begin van de verankering (figuur 8).
Deze reductie kan een positieve bijdrage leveren,
echter zal altijd moeten worden voldaan aan l
b,min
,
hetgeen vaak de beperkende factor wordt.
Verankering door aangelaste staven
Aanvullende verankering ten opzichte van paragraaf
8.4 kan zijn verkregen met aangelaste dwarsstaven,
waarbij is aangetoond dat de kwaliteit van de gelaste
verbinding voldoende is. Ook hier moet echter wel
worden voldaan aan l
b,min
. De voorschriften hiervoor
staan in NEN-EN 1992-1-1, paragraaf 8.6. Voor nomi-
nale staafdiameters tot en met Ø12 mm is de capa-
citeit in hoofdzaak afhankelijk van de sterkte van de
gelaste verbinding (fig. 9). De bepaalde afschuifsterkte
van de las mag als reductie zijn toegepast op de staal-
spanning, waarna de verankeringslengte weer moeten
worden berekend volgens paragraaf 8.4.
f
cd
= f
ck
/ ?
c
= 20,0 / 1,5 = 13,33 N/mm
2
A
s
= 78,5 mm
2
Ø
t
= 10 mm (dwarsstaaf)
Ø
l
= 10 mm (te verankeren staaf)
F
btd
= F
wd
= 16 A
s
f
cd
Ø
t
/ Ø
l
= 16 ? 78,5 ? 13,33 ? 10 / 10 ? 10
-3
= 16,7 kN
?
sd,red
= F
btd
/ A
s
= 16,7 ? 10
3
/ 78,5 = 212 N/mm
2
Dit betekent dat de staalspanning ?
sd
van 209 N/mm
2
uit de case met 212 N/mm
2
mag worden gereduceerd,
wat inhoudt dat de dwarsstaaf in staat is de volledige
verankering over te nemen. De minimale verankerings-
lengte bedraagt echter ook nu l
b,min
= 100mm.
De uitkomst laat zien dat het met name interessant is
om staven aan te lassen als de rekenwaarde van de
spanning orde grootte gelijk is aan de vloeispanning.
Conclusie
NEN-EN 1992-1-1- biedt voldoende handvatten om bij
eenvoudige poeren met kleine staafdiameters de buig-
trekwapening te mogen realiseren zonder ombuiging
of haak aan het einde. In een aantal eenvoudige
stappen kan het ongescheurde gedeelte aan de poer-
rand worden gebruikt om de buigtrekwapening in te
verankeren. Verder is gebleken dat hoofdstuk 8 meer
mogelijkheden biedt om verankeringslengten verder te
reduceren. Bij hogere staalspanningen kan met name
het aanlassen van staven een flinke reductie op de
verankeringslengte betekenen. In constructies met
weinig beton in het verankeringsgebied biedt dit een
uitkomst.
fig. 8 Voorschriften dwarsstaaf voor het bepalen van ?? fig. 9 Voorschriften voor de gelaste dwarsstaaf
Reacties