Metselwerk rijtjeswoningen kunnen goed worden beoordeeld met de NPR 9998, bijvoorbeeld aan de hand van het rekenvoorbeeld in Annex D. Als alternatief kan Annex B uit Eurocode 8 worden gebruikt. In dit artikel wordt die laatste toegelicht aan de hand van een case study. Daarbij wordt een pushover-analyse uitgevoerd met behulp van het eindige-elementenpakket DIANA.
48
thema
Groningse
rijtjeswoning
onder de loep
1
Case study: bepaling capaciteit van metselwerk onder aardbevingsbelasting
thema
Groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
49
300 5100 300
5400
150
1 50
2700
150
2700
600
40 0 820 0 400
846 0
450 4950 450
300 5100 300
12060120 12060120
580 580
8460
40°
1
0 0
Ui
tg an gspun ten:
? ge
vol gk las se 1
? be lan grij k he idk las se I
? drage nd mets elw erk en pe nanten :
? ge lij m d k.z .st. C S12 :
? verd iep in gs vloe re n:
? kan aalpl ate n 150 m m
? pe rm ane nt belas ting v erd ie pi ngs vloe re n:
? e.g . v loe r 2, 6 k N/m
2
? af werk laa g 1,0 kN/m 2
? sc he idi ng sw and en 0 ,8 k N/m 2
? ge bruik sbe las tin g
1,7 5 kN/m 2, 2 = 0,3
? fun derin gs ba lk en ? pref ab C45/ 55
Het rekenvoorbeeld uit de NPR maakt gebruik van de toetsings-
methode uit de NPR 9998 paragraaf 4.4.2.2. Deze methode
beschrijft een toetsing op krachten. Annex B van Eurocode 8
(EC8) gaat uit van een toetsing op de combinatie van weerstand
tegen vervorming en belasting. Vooral omdat aardbevingsbelas-
ting een opgelegde vervorming betreft, is het toetsen op een
dergelijke manier eleganter dan het toetsen op krachten. Dit is
zeker zo in een niet-lineaire rekenprocedure.
De nadruk in dit artikel ligt op een pushover-analyse, waarbij één
uitbuigingsvorm is bekeken. Het uit-het-vlak-gedrag van metsel-
werk zoals beschreven in de NPR 9998, is niet beschouwd.
Input EEM-model
Opzet EEM-model
Figuur 3 toont het model dat is opgezet in DIANA. In dit voor -
beeld wordt een woning getoetst die zich midden in de rij
bevindt. Het is niet nodig de gehele rij te modelleren, omdat
alle woningen dezelfde belasting ondervinden (m.u.v. de rand-
woningen) en de woningen telkens zijn gescheiden door een
spouw van 60 mm. De spouwwanden (120 mm) worden met
gelijmd kalkzandsteen opgebouwd.
Het model is opgebouwd uit shell-, beam- en interface elemen-
ten. De shellelementen (schalen) representeren het metselwerk
en de kanaalplaatvloeren. Het metselwerk is gemodelleerd met
een smeared crack model , waarmee het niet-lineaire gedrag
wordt gemodelleerd.
De vloeren zijn lineair-elastisch gemodelleerd met de eigen-
schappen van kanaalplaten met een zwakke buigstijfheid in de
dwarsrichting. De vloeren zijn scharnierend verbonden met de
wanden en zijn niet verbonden met de penanten, waardoor de
vloer alleen kracht afdraagt op de dragende wanden. Tussen de
vloeren en wanden bevinden zich interface elementen. Excen -
triciteiten veroorzaakt door de oplegging van de vloer op de
wand, zijn niet meegenomen. De funderingsbalken zijn gemodelleerd met beam-elementen.
Deze elementen worden aan de lange zijde ondersteund door
interface elementen die de onderstaande palen representeren.
Deze interfaces zijn scharnierend aan de grond verbonden.
De interface elementen tussen vloer en wand zijn stijf in de
drukrichting (k
n = 10 3 N/mm 3) en slap in de trekrichting
(k
n = 10 -3 N/mm 3), waardoor het kantelen goed kan worden
gemodelleerd. De interface elementen onder de funderingsbalk
representeren de ondersteuning van de palen.
De twee topgevels en het dak zijn niet expliciet gemodelleerd,
omdat ? net als in het rekenvoorbeeld steenconstructie van de
NPR ? is aangenomen dat de topgevels voldoende worden
gestabiliseerd door de kapconstructie. De massa van de top-
gevels en het dak zijn op de randen van de tweede verdiepings-
vloer toegevoegd.
Metselwerk rijtjeswoningen kunnen goed worden
beoordeeld met de NPR 9998, bijvoorbeeld aan de
hand van het rekenvoorbeeld in Annex D [1]. Als
alternatief kan Annex B uit Eurocode 8 [2] worden
gebruikt. In dit artikel wordt die laatste toegelicht
aan de hand van een case study (fig. 2). Daarbij
wordt een pushover-analyse uitgevoerd met behulp
van het eindige-elementenpakket DIANA.
ir. Pim van der aa,
ing. a b van den Bos
TNO DIANA bv 1 Metselwerk rijtjeswoningen kunnen goed worden beoordeeld met
de NPR 9998 en de Eurocode 8
2 Principe rijtjeswoning
2
groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
50
A: penant
B: dwarsmuur
C: kanaalplaatvloer
D: interface connectie
E: fundatiebalk
- 12,0 - 10,0
- 8,0 - 6,0
- 4,0 - 2,0
0,0 -6-5 -4-3-2-1 0
rekenwaarde
gemiddeld
[?]
[N/mm 2]
[N/mm
2]
[?]
0,000,05
0,10 0,15
0,20
0,25
0
0,1 0,2 0,30,4 0,50,6 0,7 0,8
trek
3 Opzet EEM-model
4 Spanning-rekrelatie van het metselwerk in druk (a) en trek (b)
diagram is doorgetrokken totdat het materiaal geen spanning
meer kan opnemen. Let wel dat hier is afgeweken van het mate-
riaalgedrag van de NPR. De NPR beschrijft de spanning-rek-
relatie met een abrupt einde (bij rekken groter dan 3,5? is de
opneembare spanning direct 0). Bij een EEM-berekening is een
dergelijk discontinue spanning-rekrelatie ongewenst, omdat dit
veelal leidt tot numerieke problemen.
De NPR geeft geen voorstel voor het gedrag onder trek (of stelt
dit gelijk aan nul). Voor een eindige-elementenberekening is
het noodzakelijk dat er enige treksterkte wordt toegekend aan
het metselwerk, om onder andere enige dwarskrachtcapaciteit
mogelijk te maken. In dit voorbeeld is voor beide sommen
gekozen voor een maximale trekspanning van 0,2 MPa met
lineaire softening (dit komt overeen met een rekenwaarde).
Classificatie en belastingen
Het gebouw valt onder gevolgklasse 1 (CC1B (verbouw en
afkeuren)). Hierbij hoort een belangrijkheidsfactor ?
I = 1,2
(NPR tabel 3.1). Deze wordt vermenigvuldigd met de referentie
grondversnelling ( a
g,ref), wat leidt tot de rekenwaarde van de
grondversnelling ( a
g).
Weerstand
De materiaaleigenschappen en belastingen zijn bepaald met
behulp van de NPR. NPR 9998 paragraaf 4.4.2 geeft een formule
voor de rekenwaarde van de weerstand van een element:
R
d = R (f k, ?m) / ? R
Hierin wordt gerekend met karakteristieke waarden gedeeld
door ?
m de materiaalfactor (= 1,5 voor metselwerk). ? R is een
partiële factor voor de weerstand van het element (= 1,1 voor
CC1B). Het is onduidelijk hoe deze laatstgenoemde factor in
een eindige-elementenberekening moet worden meegenomen.
Een optie zou kunnen zijn om ?
R aan de belastingkant toe te
voegen, wat leidt tot een vergroting van het response spectrum.
In dit artikel wordt deze factor niet meegenomen.
Het aangehouden materiaalgedrag van het metselwerk wordt
getoond in figuur 4a en 4b. Om de gevoeligheid van het mate-
riaalgedrag te beoordelen, wordt voor de maximale drukspan-
ning zowel de gemiddelde waarde als de rekenwaarde gebruikt,
respectievelijk 9,9 MPa en 4,4 MPa. De spanning-rekrelatie
onder druk volgt uit figuur 3.2 van de Eurocode 6-1 [3]. Dit
3a
4a 4b
3b
thema
Groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
51
Se [g]
T [s]
0,00 0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,800 0,5 11,5 22,5 33,5 4
NPR - dec 2014
5 Elastisch response spectrum
Resultaten EEM
De resultaten worden in een uitvoerbestand geschreven dat kan
worden geopend in de grafische DIANA-interface. Om tegelij-
kertijd met het rekenproces de staat van de constructie te bekij-
ken, kan de uitvoer van de maatgevende knoop in het model
(te vinden in de eigenmode fig. 6) in een tekstbestand worden
weggeschreven. In bijvoorbeeld Excel kan deze vervormings-
curve worden geplot.
Pushover-curve
Figuur 8 laat de pushover-diagrammen zien van zowel de som
met gemiddelde waarde, als de som met en de rekenwaarde van
de maximale drukbelasting, waarbij de verplaatsing van de
tweede verdieping is uitgezet. Ter vergelijk met de voorbeeldbe-
rekening uit Annex D van de NPR is ook deze pushover-curve
(verhouding 1,16) geplot. Hierbij is eveneens de verplaatsing
In dit voorbeeld wordt beoordeeld aan welke maximale grond-
versnelling de constructie voldoet. Figuur 5 toont het respons-
spectrum dat wordt gebruikt bij de toetsing van deze bereke-
ning. Let wel dat de toetsing via EC8, Annex B gebruikmaakt
van het elastisch response spectrum (S
e). Hierbij wordt het
spectrum niet gereduceerd met de q- f a c t o r.
In een pushover-analyse bestaat de belasting uit het eigen
gewicht (gravitatiebelasting) en een toenemende horizontale
belasting die het pushover-gedrag veroorzaakt. Formule 3.17
van EC8 beschrijft de gravitatiebelasting die moet worden
meegenomen in een aardbevingsberekening. Dit bestaat uit de
totale belasting van het eigen gewicht plus de in rekening te
brengen veranderlijke belasting.
?G
k,j "+" ?? E,i Qk,i
EC8-1 en NPR 9998 beschrijven twee situaties die moeten
worden beschouwd: de modale pushover-belasting en de
uniforme pushover-belasting. Bij de modale pushover-belasting
wordt de belasting verdeeld aan de hand van een uitbuigings-
vorm. De krachtsverdeling wordt in DIANA automatisch bere-
kend na een eigenwaardeanalyse. De grootte en verdeling van
de belasting wordt direct berekend met behulp van de geselec-
teerde uitbuigingsvorm (in dit geval mode 1, fig. 6), de accele-
ratie en de massaverdeling. Dit leidt tot een modale krachtsver -
deling. Het verdelen van de massa over de constructie gebeurt
in dit geval veel zuiverder dan wanneer dit handmatig is
verdeeld. Zeker bij meer complexere vormen in de constructie
is dit een groot voordeel.
Bij de uniforme pushover-belasting wordt de belasting uniform
verdeeld over het gebouw, onafhankelijk van de uitbuigings-
vorm.
Voor beide situaties moeten toevallige torsie-effecten worden
meegenomen. Hierbij moet het massamiddelpunt worden
verplaatst met 0,05 maal de lengte van de vloer loodrecht op de
richting van de aardbevingsbelasting:
e
ai = ± 0,05 L i
Zowel de uniforme pushover-belasting als de toevallige torsie
wordt in dit artikel verder niet meegenomen. Beide onderdelen
zijn weliswaar bekeken. De uniforme pushover-belasting blijkt
in dit geval echter niet maatgevend te zijn en de toevallige
torsie-effecten hebben weinig invloed door de schijfwerking
van de vloeren. Verder wordt alleen de modale pushover-belas -
ting van mode 1 bekeken. Overige modes, waaronder het uit
het vlak bezwijken van het metselwerk (fig. 7), worden niet
beschouwd maar moeten in de praktijk wel degelijk worden
getoetst.
Calculatie EEM
De workflow voor een aardbevingsberekening in DIANA is zeer
eenvoudig gemaakt. In een gekoppelde berekening kunnen eerst
de eigenmodes worden bepaald, waarna desgewenst een respons-
spectrumanalyse wordt uitgevoerd over de noodzakelijke eigen-
modes. Dit is een lineair-elastische berekening die eenvoudig kan
worden getoetst. Echter deze toetsing is ook zeer conservatief. Om
deze reden is ervoor gekozen met hetzelfde model voor de maat -
gevende eigenmode een pushover-berekening te starten. Hiervoor
is geen extra invoer voor het model benodigd.
In deze niet-lineaire berekening wordt de horizontale pushover-
belasting geleidelijk opgevoerd volgens de initiële verdeling op
de uitbuigingsvorm. Dit betreft een krachtsgestuurde bereke -
ning. Toch is het met DIANA mogelijk om de teruggang over de
top te berekenen indien dit nodig is. In de praktijk mag dit traject
eveneens worden meegenomen totdat de terugval 80% van de
topwaarde bedraagt en indien er nog geen instabiliteit optreedt
of totdat het metselwerk de maximale stuik heeft bereikt.
5
groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
52
F [kN]
0 5
10 15 20 25 30 35 40
d [mm]0 510 15 2025 3035 40
rekenwaarde 26,8 kN 30,5 mm
gemiddeld 33,5 kN 38,1 mm
NPR voorbeeld 32,4 kN 30,6 mm
ontstaan in de passieve penanten en 9b typische diagonalen
scheuren die kenmerkend zijn voor een aardbevingsbelasting.
Spanning
In figuur 10 wordt de verticale drukspanning weergegeven van
de som met de rekenwaarden. Daarbij is duidelijk zichtbaar dat
in dit geval het linker penant de arbeid levert (actieve penant).
Het rechter penant wordt in dit geval het passieve penant
genoemd. Door de toenemende aardbevingsbelasting wordt de
muur die is gekoppeld aan de actieve penanten, opgetild. Door
het optillen van deze muur kan de extra normaalkracht in het
penant samen met de hefboomsarm worden benut voor het
creëren van momentcapaciteit.
In figuur 10a wordt de spanning op de top van het pushover-
diagram weergegeven, waarbij de teen nog net niet stuikt. In
figuur 10b is de situatie na de top in de dalende tak te zien.
Duidelijk zichtbaar is het stuiken (crushen ) van de onderzijde
van het penant. Aanvullend is de verticale spanning in de inter -
face in het plaatje opgenomen. De linkerzijde van het penant
wipt op, waardoor de drukspanning daar nul is. Omdat het
metselwerk niet is verankerd in de ondervloer kan er ook geen
trek optreden.
Toetsing volgens EC8-1 Annex B
De resultaten zoals verkregen uit de hiervoor beschreven
analyse, moet worden getoetst. Dit is gedaan volgens de toet-
singsmethode die wordt beschreven in EC8-1 Annex B. Hierbij
wordt de maximaal optredende verplaatsing vergeleken met de
van de tweede verdieping geplot. Let wel dat de totale horizon-
taalkracht van het voorbeeld uit de NPR met twee is vermenig-
vuldigd ter vergelijk met het DIANA-model. Het NPR-voor
-
beeld beschouwt immers één actieve penant tegen twee actieve
penanten in het DIANA-model. Beide DIANA-sommen berei-
ken de maximale stuik waarna het gebouw instabiel wordt. Dit
leidt ertoe dat de berekening niet meer kan convergeren en
deze wordt stopgezet.
In figuur 8 valt een aantal dingen op. Wanneer de curve van het
NPR-voorbeeld wordt vergeleken met de som waarin gemid-
delde waarden zijn gebruikt, komen beide curves tot ongeveer
dezelfde opneembare kracht. Alleen het DIANA-model geeft
een grotere maximale verplaatsing. Verder is de invloed van de
twee materiaalmodellen duidelijk zichtbaar op de pushover-
curves die volgen uit het DIANA-model.
Scheurvorming
Wanneer de berekening klaar is, kan het gedrag van de
constructie voor elke stap worden terug bekeken. Op deze
manier kunnen de groei van de vervormingen, de spanningen
en de eventuele niet-lineariteiten (bijvoorbeeld scheurvorming)
worden beoordeeld. Dit geeft inzicht of een constructie voldoet
aan een uiteindelijke unity check en toont aan waar de zwakke
plekken zitten. Daarnaast kan worden beoordeeld wat de te
verwachten scheurvorming is bij een aardbevingsbelasting bij
een willekeurig gegeven grondversnelling (als deze lager is dan
de maximaal opneembare versnelling).
Bij deze eenvoudige constructie kan het schadebeeld met een
aantal figuren worden weergegeven. Figuur 9 laat de uiteinde-
lijke scheurvorming zien voor beide sommen. In deze afbeel-
ding wordt de scheurwijdte geplot. Ze laat duidelijk zien dat de
invloed van het materiaalmodel leidt tot een verschillend
scheur- en bezwijkpatroon. Zo laat figuur 9a scheuren zien die
6
7
8
6 Eerste eigenmode uitbuigingsvorm
7 Uitbuigingsvorm waarbij metselwerk lokaal
uit het vlak wordt belast
8 Pushover-curves
thema
Groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
53
9
Uiteindelijke scheur -
vorming rekenwaar -
de (a) en uiteindelijke
scheurvorming
gemiddeld (b)
10 Drukspanning in het
penant (a) en druk -
spanning bij bezwij-
ken met interface
spanning (b)
te vermenigvuldigen met de equivalente massa (m*) van de
eigenmode in kwestie (deze wordt automatisch berekend in
DIANA). Daarmee verkrijgt men de verticale component van
de grafiek (F*).
F* = S
e ? m*
De horizontale as wordt omgeschreven naar een verplaatsing
door de S
e te delen door de gekwadrateerde omwentelings-
frequentie.
d* = S
e / ? 2
Door dit voor alle trillingstijden te doen, wordt het Force
Displacement Response Spectrum (FDRS) verkregen.
Als het pushover-diagram verder komt dan de target displace-
ment (dit wordt weergegeven met de rechtse, zwarte verticale
lijn), voldoet de constructie voor de opgegeven grondversnel-
ling. Daarmee kan uit figuur 11 worden afgelezen dat de
constructie niet voldoet aan de grondversnelling van 0,42g.
De target displacement (benodigde verplaatsing) bedraagt circa
37 mm en de behaalde verplaatsing circa 32 mm. De capaciteit
kan worden bepaald door terugschaling. Dit leidt tot een maxi-
maal opneembare grondversnelling van 0,36g.
\
Ditzelfde kan ook worden gedaan voor de som met de reken-
waarde. Deze som heeft een maximale verplaatsing van 25 mm
en ook een target displacement van 37 mm. Dit leidt tot een
maximaal opneembare grondversnelling van 0,26g.
target displacement
(toetsingsverplaatsing). De grootte van de
target displacement is afhankelijk van de combinatie van de
weerstand tegen vervorming en belasting van de constructie.
Deze toetsing lijkt geschikter dan het toetsen op krachten,
omdat aardbevingsbelasting een opgelegde vervorming betreft.
Bovendien is een pushover bij uitstek geschikt om de vervor -
mingscapaciteit goed in beeld te brengen, zeker in een niet-
lineaire rekenprocedure. Figuur 11 toont de toetsingsmethode
van de EC8-1 Annex B in één diagram. Hierbij is de pushover
met de gemiddelde waarde gebruikt als voorbeeld. De opbouw
van dit diagram wordt hieronder besproken.
Voor het toetsen moeten de krachten (F) en verplaatsingen (d)
die volgen uit de pushover-analyses worden omgerekend naar
de krachten (F*) en verplaatsingen (d*) van het equivalente
Single Degree Of Freedom (SDOF) systeem. Dit wordt gedaan
door beide grootheden te delen door de transformatiefactor
(?). Deze factor wordt automatisch berekend in DIANA voor
elke eigenmode.
Dit pushover-diagram kan worden vereenvoudigd tot een bili-
neair diagram (groene lijn uit fig. 11), waarbij het oppervlak
onder de grafiek gelijk blijft. Dit diagram beschrijft het perfect
elastisch-plastisch gedrag van de constructie. Met behulp van
de eerste tak kan de omwentelingsfrequentie worden bepaald
(?
2 = k/m). De elastische tak wordt doorgetekend met de zwart
gestippelde lijn. Deze wordt gebruikt om het target displace-
ment te bepalen.
Het elastisch responsspectrum (fig. 5) dient te worden omge-
werkt van een versnelling-trillingstijddiagram naar een kracht-
vervormingsdiagram. Dit kan eenvoudig door het spectrum (S
e)
9a 10a
10b 9b
groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
54
F* [kN]
0
100 200 300 400 500 600
700
d* [mm] 0
510 15 2025 3035 40
FDRS no q-factor
pushover
bilineair
T = 0,724 / f = 1,38 Hz/m
2
= 40,6T en r = 1,21
F* [kN]
0 4 6 8
10 12 14 16
d* [mm]0 510 15 2025 3035 40
2
FDRS no q-factor
pushover
bilineair
T = 0,724 / f = 1,38 Hz/m
2
= 1T en r = 3
F* [kN]
0
20 30 40 50 60 70 80
d* [mm]
0
510 15 2025 3035 40
10
FDRS no q-factor
pushover
bilineair
T = 0,724 / f = 1,38 Hz/m
2
= 5T en r = 1
45
F* [kN]
0 4 6 8
10 12 14 16
d* [mm]
0
510 15 2025 3035 40
2
FDRS no q-factor
pushover
bilineair
T = 0,724 / f = 1,38 Hz/m
2
= 1T en r = 3
F* [kN]
0
20 30 40 50 60 70 80
d* [mm]0 510 15 2025 3035 40
10
FDRS no q-factor
pushover
bilineair
T = 0,724 / f = 1,38 Hz/m
2
= 5T en r = 1
45
11 Toetsingsdiagram van Annex B voor de som met de gemiddelde waarde
12 T* is kleiner dan T
C (het plateau) (a), T* is groter dan T C en kleiner dan T D
(dalende tak) (b)
12a en 12b geven respectievelijk de situatie aan voor een tril-
lingstijd kleiner dan T
C en tussen T C en T D in (de aflopende tak).
Conclusie case study
Een eenvoudige case is uitgewerkt met het programma DIANA,
waarbij de toetsing is uitgevoerd volgens de EC 8-1 Annex B op
vervormingscapaciteit. De constructie blijkt een maximale
grondversnelling van 0,42g in het episch centrum rond Lopper -
sum niet aan te kunnen. Het gebouw bezwijkt op stuik van het
actieve penant, in combinatie met instabiliteit van de construc-
tie. Er is tevens scheurdoorgroei op de dwarsmuren zichtbaar.
De som met de gemiddelde waarde leidt tot een capaciteit van
0,36g en de som met de rekenwaarde leidt tot 0,26g. Door ook
aan de aanvullende eis (EC8-1, paragraaf 4.3.3.4.2) te voldoen,
worden de capaciteiten 0,24g en 0,17g. Hierbij moet worden
gezegd dat de partiële factor ?
R = 1,1 nog niet is geïntrodu-
ceerd. Ook eventuele bouwexcentriciteiten zijn niet meegeno -
men in dit voorbeeld.
Tot slot wordt benadrukt dat in verband met de omvang van dit
artikel alleen de eerste uitbuigingsvorm is beschreven. Hogere
modes en de overige belastingsituaties zijn wel bekeken, maar
niet beschreven in dit artikel. Deze toetsingen dienen wel te
worden uitgevoerd in een toetsingsberekening.
?
?
Literatuur
1 NPR 9998:2015 Ontw. Beoordeling van de constructieve veiligheid
van een gebouw bij nieuwbouw, verbouw en afkeuren - Grond-
slagen voor aardbevingsbelastingen: Geïnduceerde aardbevingen.
2 NEN-EN 1998-1:2005 Eurocode 8 - Ontwerp en berekening van
aardbevingsbestendige constructies - Deel 1: Algemene regels,
seismische belastingen en regels voor gebouwen.
3 NEN-EN 1996-1:2006 Eurocode 6 ? Ontwerp en berekening van
constructies van metselwerk ? Deel 1-1: Algemene regels voor
constructies van gewapend en ongewapend metselwerk.
4 DIANA 9.6; www.tnodiana.com.
Aanvullend aan deze methode stelt de EC8-1 in paragraaf
4.3.3.4.2 dat de pushover-curve moet worden doorgerekend tot
150% van de target displacement. Door aan deze eis te voldoen,
waarborgt men het goede gedrag van de constructie en wordt
bros bezwijken voorkomen. Hierdoor worden de maximaal
opneembare grondversnellingen gereduceerd met een factor 1,5.
Dit leidt tot 0,24g voor gemiddelde waarde en 0,17g voor de
rekenwaarde.
Figuur 11 beschrijft het toetsingsfiguur waarbij de target
displacement gelijk is aan de maximale verplaatsing uit het
response spectrum. Afhankelijk van de verhouding tussen de
eigenfrequentie, de equivalente massa, de transformatiefactor
en de stijfheid van de constructie, kunnen verschillende toet -
singsfiguren optreden. Hieruit kan meteen worden beoordeeld
of de constructie voldoet aan de gestelde grenswaarden.
Er zijn drie gebieden te onderscheiden naar de indeling van het
elastische responsspectrumdiagram ( T
B, TC, TD). Figuur 11 laat
zien dat deze constructie in het gebied groter dan T
D ligt. Figuur
11
12a 12b
thema
Groningse rijtjeswoning onder de loep 2 2015
Reacties