Vanwege een aanpassing in de A67 is de constructieve veiligheid van de noordelijke Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld. De verdeling van de dwarskracht over de wanden van de kokerbruggen is hierbij bepaald met een ligger-raamwerkmodel (LRM). Deze inventieve methode is gevalideerd met een 2,5D-schalenmodel. Voor de toetsing is, naast RBK 1.1 ook gebruikgemaakt van het concept van RBK 1.2.
28
Maasbrug
Grubbenvorst
beoordeeld
Intro
1
Vergelijking ligger-raamwerkmodel met 2,5D-FEM
Vanwege een aanpassing in de A67 is de constructieve veiligheid van de noordelijke Maasbrug Grubbenvorst
beoordeeld. De verdeling van de dwarskracht over de wanden van de kokerbruggen is hierbij bepaald met
een ligger-raamwerkmodel (LRM). Deze inventieve methode is gevalideerd met een 2,5D-schalen model.
Voor de toetsing is, naast RBK 1.1 ook gebruikgemaakt van het concept van RBK 1.2.
Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld 7 2017
29
De A67 passeert de Maas bij Grubbenvorst over twee betonnen
kokerbruggen, die zijn gebouwd in de periode 1967-1970.
Beide bruggen zijn constructief vrijwel identiek en hebben
elk twee rijstroken en een vluchtstrook. Om verhoging van de
maximumsnelheid naar 130 km/u mogelijk te maken, moet
de invoegstrook van de nabijgelegen verzorgingsplaats
Reunen worden verlengd. Dit kan alleen als op de noordelijke
brug de vluchtstrook wordt vervangen door een rijstrook.
Hierdoor wordt de brug zwaarder belast. Dit was aanleiding
voor de beoordeling van de constructieve veiligheid van de
bovenbouw. Deze beoordeling is door Royal HaskoningDHV
in opdracht van en in nauwe samenwerking met Rijkswater -
staat uitgevoerd.
Opbouw brug
De westelijke delen van de bruggen zijn als vrijevoorbouw -
brug over de rivier uitgevoerd met een hoofdoverspanning
van 121 m en twee zijoverspanningen van 72 m, waarbij elke
kraagarm van het uitbouwdeel 60 m is. Aan de oostzijde
bevinden zich aanbruggen met twee overspanningen van
69 m en 55 m. De uitbouwdelen en aanbruggen zijn monoliet
met elkaar verbonden tot statisch onbepaalde systemen met
vijf velden (fig. 2). De bovenbouw van elke brug bestaat uit
een tweecellige koker (fig. 3) en heeft ter plaatse van de
aanbruggen een constante hoogte van 3,0 m. De constructie -
hoogte ter plaatse van de uitbouwdelen varieert van 3,0 m in
de velden tot 5,5 m bij de uitbouwpijlers (hamereinden).
Eerdere beoordeling
In 2008 is de constructieve veiligheid van de bruggen volgens
de TGB 1990 en de toen geldende Richtlijn Beoordeling
Bestaande Kunstwerken (RBBK) beoordeeld. Hierbij is alleen
de dwarskracht in langsrichting getoetst met behulp van een
liggerberekening. De dwarskracht is daarbij evenredig over
de kokerwanden verdeeld. De bijdrage door wringing ten
gevolge van de excentrische verkeersbelasting is opgeteld bij
de dwarskracht (fig. 4). Ter plaatse van het uitbouwdeel zijn
de dwarskrachten verminderd met de gunstig werkende verti -
cale component van de drukkracht in de schuin verlopende
ondervloer.
Voor de liggerberekening is gebruikgemaakt van het Alge -
meen Ligger Programma (ALP). In dit programma, dat in het
verleden door Rijkswaterstaat speciaal is ontwikkeld voor
vrijevoorbouwbruggen, is zowel de bouwfasering als de
krimp- en kruipontwikkeling van het beton meegenomen.
Volgens deze eerdere beoordeling voldeden de bruggen op
dwarskracht alleen voor het bestaande werkelijke gebruik van
de twee rijstroken met (rekenkundig) onbelaste vluchtstrook.
RBK
Ten opzichte van 2008 zijn de regels voor de beoordeling van
de dwarskracht ingrijpend veranderd. Rijkswaterstaat heeft,
in verband met de voorgenomen wijziging van de rijbaan, in
2015 besloten de bovenbouw van de noordelijke brug opnieuw
te beoordelen volgens de nu geldende RBK 1.1. Dit keer echter
volledig, in langs- en dwarsrichting, op moment, dwarskracht
en vermoeiing.
In RBK 1.1 wordt voor de modellering van kokers een model
met staaf-, schaal- of volume-elementen geschikt bevonden.
Voor een tweecellige koker wordt hierbij aangegeven dat
bij toepassing van een staafmodel voor de verdeling van de
dwarskracht over de drie wanden een verdeling van
30%-40%-30% kan worden aangehouden. Bij een meer
geavanceerde berekening met een schalenmodel volgt dit uit
het model. De in de RBK genoemde dwarskrachtverdeling bij
een staafmodel geldt voor een standaardsituatie met de
gebruikelijke geometrische verhoudingen en rechte kruising
(kruisingshoek van 90°).
Na analyse van de berekening uit 2008 is besloten het
ALP-model te hergebruiken, maar vanwege de scheefheid
(kruisingshoek van 71°20') voor de verdeling van de dwars -
kracht over de kokerwanden een alternatieve rekenmethodiek
te volgen.
Onderzoek
Bij de nieuwe beoordeling zijn de in RBK 1.1 voorgeschreven
onderdelen gevolgd. Na het archiefonderzoek en de construc -
tieve inspectie zijn asfalt- en deformatiemetingen uitgevoerd
en is onderzoek gedaan naar de betonsterkte.
Constructieve inspectie
Tijdens de constructieve inspectie is de gehele binnenzijde
van de noordelijke brug geïnspecteerd. Ook zijn de opleggingen
op het westelijke landhoofd en pijler 1 bekeken. Tijdens deze
constructieve inspectie zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
Timo de Goede MSc, ir. Rob Vergoossen
Royal HaskoningDHV
ir. Henryk Nosewicz, ir. Henk Sliedrecht
Rijkswaterstaat
1 De bouw van de noordelijke betonnen koker - brug in de A67 over de Maas bij Grubbenvorst, 1967-1970
Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld 7 2017
30
13.850 mm
12.110 mm
3400 mm
3400 mm 3810 mm
1250 mm
200 mm 200 mm200 mm
rijstrook 2
rijstrook 2 vluchtstrook
900 mm3400 mm
VE
d T
E
d
VVEd VVEd
=
VTEd VT Ed
Betonsterkte
In 2012 is, in het kader van het dwarskrachtonderzoek van
Rijkswaterstaat, een omvangrijk onderzoek naar de betonsterkte
van de brug uitgevoerd. Het uitgevoerde onderzoek beperkte
zich tot de uitbouwdelen. In aanvulling hierop is een aantal extra
kernen geboord in de aanbruggen. Op basis van de laboratorium -
resultaten (cilinderdruksterkte en splijttreksterkte) van beide
onderzoeken zijn de betoneigenschappen bepaald conform
NEN-EN 1990 bijlage D zoals in RBK 1.1 is vastgesteld. Deze
methodiek is afwijkend ten opzichte van NEN-EN 13791 die
niet voor de beoordeling van bestaande constructies geldt [1]. Er
is in lengterichting onderscheid gemaakt tussen het uitbouwdeel
en de aanbrug en in dwarsrichting tussen de noordelijke brug en
de zuidelijke brug (tabel 1). Er werd een opvallend verschil in
sterkte zichtbaar, terwijl in het bestek voor de gehele brug
dezelfde betonsterkte was voorgeschreven. Een mogelijke
oorzaak is de geëiste verhardingstijd van het beton in het
uitbouwdeel. Beton met een snelverhardend cement heeft een
lagere potentiële eindsterkte dan beton met cement dat langzaam
uithardt. Om in een weekcyclus te kunnen bouwen, was een
Asfaltmetingen
Bij dit type bruggen kunnen lokaal aanzienlijke hoeveelheden
asfalt aanwezig zijn vanwege het uitvullen van doorbuigingen
ten gevolge van kruipeffecten. Om het juiste asfaltgewicht in
rekening te brengen, is de asfaltdikte op het brugdek bepaald
door middel van asfaltboringen. Hiervoor zijn in rijstrook 1
en in de vluchtstrook tweemaal 26 kernen geboord. Uit de meet-
resultaten (fig. 5) bleek dat de asfaltdikte varieert tussen 50 en
185 mm. Opvallend hierbij is dat de laag het dikst is op de
aanbruggen, en niet, zoals gebruikelijk, op de hoofdoverspan -
ning. De onderbroken verticale lijnen in de figuur geven de
posities van de steunpunten aan. Te zien is dat de asfaltdikte
bij de pijlers (tussensteunpunten) groter is dan in de velden,
hetgeen te verklaren is uit de aangebrachte zeeg tijdens de bouw
en (beperkte) zettingen van de steunpunten. In de berekeningen
is het gemeten grillige verloop van de asfaltdikte geschematiseerd
tot een lijnlast met twaalf verschillende intervallen.
Tabel 1 Resultaten betononderzoek
(deel)verzameling monsters karakteristieke cilinderdruksterkte fck [N/mm 2] gemiddelde kubusdruksterkte fcm,cube [N/mm ]] gemiddelde splijttreksterkte beton fctm,sp [N/mm 2]
uitbouwdeel noord en zuid 37,1 63,0 3,80
uitbouwdeel noord 38,6 64,6 3,72
uitbouwdeel zuid 34,4 61,5 3,87
aanbrugdeel noord 42,8 68,0 3,58
uitbouwdeel en aanbrugdeel noord 40,8 65,4 3,67
uitbouwdeel
2
3
4
Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld 7 2017
31
0
10 20
30
40
50
60
70 80 90
100
110
120
130
140
150
160 170 180
190 200
0 50100 150200250300350 400
lengte-as brug in [m] (westelijk landhoofd
oostelijk landhoofd)
asfaltdiktemeting aangehouden dikte asfalt t.b.v. berekening belasting
asfaltdikte [mm]
Ligger-raamwerkmodel (LRM)
Door de scheefheid van de brug is voor de verdeling van
de dwarskracht over de kokerwanden een alternatieve reken -
methodiek noodzakelijk. Er is gebruikgemaakt van een
raamwerkmodel van de te beschouwen snede. In dit model zijn
de wanden verend opgelegd (fig. 6). De verende opleggingen
in dit model vertegenwoordigen de (buig)stijfheid van het
betreffende kokerlijf (incl. meewerkende flenzen). Met behulp
van liggermodellen zijn de benodigde veerstijfheden Ks,i
bepaald. Doordat in de brug de afstand tussen de snede en
de oplegging van de betreffende balk verschilt per lijf, volgen
drie verschillende veerstijfheden (fig. 7). In de liggermodellen
zijn de wanden met meewerkende breedten van de onder- en
bovenvloer als liggers gemodelleerd en is de doorbuiging in
de te beschouwen snede bepaald met vergeet-mij-nietjes.
Uit het raamwerkmodel volgt voor elk belastingsgeval een
krachtsverdeling over de drie veren in de vorm van oplegreacties.
Deze 'verdeelsleutel' is vervolgens gebruikt als vermenigvuldi -
snelle uitharding van de uitbouwdelen noodzakelijk. Voor de
aanbruggen was dit niet het geval omdat deze op een steiger
zijn gebouwd.
ALP-model
Het ALP-model uit de berekening van 2008 is uitgebreid geva -
lideerd. Hierbij zijn onder andere de materiaaleigenschappen
en het krimp-/kruipmodel aangepast om de berekening volgens
de Eurocode uit te voeren. Een van de meest uitgebreide
controles was de invoer van het voorspanverloop. Vanwege de
verschillende typen voorspanning, het verschillende verloop
hiervan en de afspanning per moot kan de voorspanning niet
worden geschematiseerd tot slechts enkele groepen, maar is
uitgebreide modellering noodzakelijk. Het totale voorspansys -
teem in langsrichting bestaat uit ruim 1200 staven die zijn
ingevoerd in 273 groepen. Door hergebruik en intensieve
controle van het bestaande model is de kans op foutieve invoer
verkleind.
Tabel 1 Resultaten betononderzoek
(deel)verzameling monsters karakteristieke cilinderdruksterkte fck [N/mm 2] gemiddelde kubusdruksterkte fcm,cube [N/mm ]] gemiddelde splijttreksterkte beton fctm,sp [N/mm 2]
uitbouwdeel noord en zuid 37,1 63,0 3,80
uitbouwdeel noord 38,6 64,6 3,72
uitbouwdeel zuid 34,4 61,5 3,87
aanbrugdeel noord 42,8 68,0 3,58
uitbouwdeel en aanbrugdeel noord 40,8 65,4 3,67
2 Langsdoorsnede bruggen Grubbenvorst3 Dwarsdoorsnede kokerligger met huidige rijbaanindeling
4 Optellen van dwarskracht- en torsieaandelen in de lijven5 Meetresultaat asfaltdikte - meting
5
Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld 7 2017
32
gingsfactor op de belastingen uit het ALP-model (analoog aan
de K-factoren waarmee in de methode Guyon-Massonnet de
belasting in een plaatmodel wordt vertaald naar een vergelijkbare
belasting op een ligger).
De achterliggende theorie van de gebruikte methode is
beschreven in [2].
Het omrekenen van de doorsnedekrachten uit het ALP-model
naar krachten per lijf is in een spreadsheet uitgevoerd. In
ditzelfde rekenblad zijn ook de diverse belastings-, combinatie-
en reductiefactoren toegepast ( ?, ?trend en ?t). Bovendien
konden door toepassing van andere K-factoren ook alle beno -
digde verkeerssituaties worden berekend. Conform de RBK
zijn de situaties A-I (fictief rijstrookgebruik) en A-II (werkelijk
toekomstig en werkelijk huidig rijstrookgebruik incl. tijdelijk
verkeerd gebruik) beschouwd. Deze opzet leidt, wanneer
eenmaal een snede is gekozen, tot een flexibel model waarin
snel de verschillende situaties kunnen worden berekend. Ook
de beoordelingsniveaus verbouw, gebruik en afkeur met bijbe -
horende belastings- en reductiefactoren konden eenvoudig in
de spreadsheet worden gewijzigd.
Validatie LRM
De gebruikte methode is zoals gezegd gevalideerd met een
2,5D-analyse. Dat is een model met 2D-elementen (schaal-
elementen) in de 3D-ruimte. Hierbij is gebruikgemaakt van
SCIA Engineer (fig. 8). De aansluitvoorwaarden zijn op basis
van het ALP-model bepaald. Omdat het uitbouwdeel niet
kritisch is op dwarskracht, is dit deel van de constructie weg-
gelaten zodat de zwaarte van het model beperkt kon blijven.
In het gereduceerde 2,5D-model zijn genoeg locaties aanwezig
voor validatie van het LRM.
Tabel 2 Overzicht toetsingen conform RBK 1.1
indeling verkeersbelasting fictieve rijbaanindeling rijbaanindeling V1 rijbaanindeling V2
A-I toekomstvast 1,19 n.v.t. 1)
A-II vluchtstrook als rijstrook 1,03 1,08
A-II huidig gebruik 0,91 1,02
A-III afkeur 0,83 0,93
1) In de RBK wordt het onderscheid V1/V2 alleen gemaakt voor situaties A-II en A-III. In de situatie A-I geldt LM1 conform NEN-EN 1991-2 en is er derhalve geen verfijning in V1 en V2.
Model
De dikte van zowel het dek als de bodem van de koker verloopt
(fig. 9). Ook de dikte van de lijven is niet constant: nabij het
oostelijke landhoofd is deze dikte groter. Om deze geometrie en
de bijbehorende stijfheidsverdeling goed te benaderen, is het
model opgebouwd uit plaatelementen met verlopende dikten.
Voor het uitlezen van de dwarskracht in het kokerlijf zijn de
schuifspanningen over de hoogte geïntegreerd. Dit vereist een
zodanig fijn elementennet, dat het model alsnog zeer zwaar zou
worden. Daarom is ervoor gekozen in de lengterichting van het
model verschillende elementgrootten toe te passen. De werking
van het 2,5D-model en de wijze van het uitlezen van de krachten
zijn uitgebreid gevalideerd met diverse controlesommen.
Resultaten
De resultaten van het 2,5D-model en het LRM-model zijn met
elkaar vergeleken. Hieruit volgt (conform verwachting) dat het
2,5D-model een iets geleidelijker verdeling van de krachten
over de lijven geeft, zodat de extremen binnen één snede
afvlakken. Vanwege dit effect is bij het oostelijke landhoofd een
grotere kracht gevonden in het kritische lijf (+4%). Bij het
naastgelegen steunpunt (pijler 4) werden juist lagere krachten
gevonden (-9%). Naast dit effect treedt er een bij het oostelijke
landhoofd een gunstig werkend effect op. Doordat in het 2,5D-
model de lijven aan de boven- en onderflens zijn verbonden,
ontstaat in de lijven een extra drukkracht. Bij pijler 4 geeft dit
een ongunstig effect, hier ontstaat een trekkracht.
Toetsing uiterste grenstoestanden
De momenten en dwarskrachten die met ALP/LRM zijn
bepaald, zijn getoetst volgens RBK 1.1. Voor het buigend
moment zijn negen sneden getoetst (vier steunpuntsmomenten
en vijf veldmomenten), voor de dwarskracht zijn twintig
sneden getoetst. De toetsingen zijn uitgevoerd voor vier
situaties:
- A-I: fictieve wegindeling
- A-II: vluchtstrook als rijstrook
- A-II: werkelijk gebruik
- A-III: afkeur
randbalknoord ?
Ks,i Ks,i Ks,i
randbalkmidden ? randbalkzuid ?
6 7
Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld 7 2017
33
6 Model voor krachtswerking in dwarsrichting met drie verschillende verende ondersteuningen7 De scheve oplegging leidt tot verschillende ligger-modellen en daarmee verschillende stijfheden per lijf8 Statisch schema van het 2,5D-model9 Detail model bij oostelijk landhoofd: (a) dek niet zichtbaar; (b) typische doorsnede aanbrug
Conclusies en aanbevelingen
Dankzij de mogelijkheid het ALP-model te gebruiken, kon het
gedrag van de constructie snel in kaart worden gebracht. Door
de toepassing van het ligger-raamwerkmodel (LRM) werd de
berekening flexibel en konden meerdere verkeersscenario's op
relatief eenvoudige wijze worden berekend.
Met behulp van het 2,5D-model is aangetoond dat het LRM een
goede benadering geeft. Voor kritische Unity Checks is echter een
nadere beschouwing met een 2,5D-model noodzakelijk.
Het ALP-model in combinatie met het ligger-raamwerkmodel
is een noodzakelijke basis voor het 2,5D-model. Het ALP/LRM
wordt gebruikt voor de bepaling van de maatgevende sneden
en de controle van het 2,5D-model. Doordat het gedrag van de
constructie al goed bekend was, kon het 2,5D-model slim
worden opgezet waarbij de rekentijden beperkt zijn gebleven.
In het concept voor RBK 1.2 is een aantal wijzigingen opgenomen
voor de toetsing van constructies op dwarskracht. Dit project
vormde een van de allereerste toepassingen van de aangepaste
rekenregels in de praktijk. Tijdens de uitvoering van het project
zijn diverse discussies gevoerd en uiteindelijk is een aantal aan-
bevelingen voor verwerking in de definitieve RBK 1.2 gedaan.
Op basis van de verfijnde berekening in combinatie met enkele
van de aangepaste rekenregels in de conceptversie van RBK 1.2
kon worden aangetoond dat de constructieve veiligheid ook
in de meest kritieke delen van de constructie voldoende is.
De rijbaanindeling op de noordelijke Maasbrug wordt in
2018, tegelijkertijd met het vervangen van de asfaltverharding,
aangepast. ?
Moment
Het moment voldeed in alle sneden waarbij voor situatie A-I de
Unity Check varieerde tussen 0,43 en 0,78.
Dwarskracht
Voor de dwarskracht bleek de noordelijke wand van de snede
ter plaatse van het oostelijke landhoofd maatgevend (tabel 2).
De RBK kent meerdere verkeersmodellen (de eerder beschreven
situaties A-I t/m A-III). Bij A-II en A-III wordt onderscheid
gemaakt in normaal (werkelijk) gebruik V1 en tijdelijk
verkeerd gebruik V2.
Op basis van deze beoordeling is de noordelijke brug in de
huidige situatie constructief veilig bruikbaar (UC = 0,91,
werkelijk gebruik), maar is vervanging van de vluchtstrook
door een rijstrook niet mogelijk (UC = 1,03, werkelijk gebruik).
RBK 1.2
De toetsing van de dwarskracht in de concept RBK 1.2 is geheel
opnieuw geschreven en vervangt de regels in artikel 6.2.1 en
6.2.2 van NEN-EN 1992-1-1. Begonnen wordt met een algemene
verificatieprocedure, gevolgd door de verificatie op afschuif -
buigbreuk (ABB) en afschuiftrekbreuk (ATB). De formules zijn
op sommige punten aangepast. Zo is bijvoorbeeld bij de toetsing
op ABB het gunstige effect van ?cp van maximaal 0,2 ? fcd naar
maximaal 0,4 ? fcd verhoogd. Ook is de bepaling van de inwen -
dige hefboomsarm gewijzigd en worden regels voor het bepalen
van het effect van verticale voorspanning gegeven.
De resultaten van het 2,5D-model zijn gebruikt om de dwars -
kracht te beoordelen volgens de concept RBK 1.2. Ook is de
dwarskracht beoordeeld met gebruikmaking van superpositie
van vakwerken volgens NEN-EN 1992-2+C1. Bij de toetsing
van het oostelijke landhoofd, situatie A-I, werden hierbij de
Unity Checks respectievelijk 0,97 en 0,92. In verschillende
andere sneden nam de Unity Check toe maar bleef hierbij
kleiner dan 1,0.
De verlaging van de Unity Check bij het oostelijke landhoofd
wordt veroorzaakt door een combinatie van effecten. Niet alleen
de verschillen in dwarskrachtregels tussen RBK 1.1 en RBK 1.2
dragen hieraan bij, maar ook het verschil in modellering. De
berekening met LRM en RBK 1.1 in de eerste fase was grover
dan de berekening in de tweede fase met het 2,5D-model en
RBK 1.2.
pijler 3
? uitbouwdeel
pijler 4 oostelijk landhoofd
? LITERATUUR
1 Vervuurt, A., Steenbergen, R., EN 13791 ter discussie. Cement 2011/8.
2 Borkowski, G., Beitrag zur rechnerische Überprüfung von Betonstahl -
kastenbrücken, Technischer Universität Hamburg-Harburg, 2014.
8
9b
9a
Maasbrug Grubbenvorst beoordeeld 7 2017
Reacties