Nieuwe Eurocode voor windbelastingen (2)
Trillingen dwars op de wind en torsietrillingen
1 Blik op hoge gebouwen in het Scheepvaartkwartier in Rotterdam, waaronder de Zamlhaventoren,
foto: 365 Focus Photography
1
Eurocode2
18? CEMENT 8 20 23
Sinds 2012 worden constructies
in Nederland ontworpen en ge-
controleerd aan de hand van de
Eurocodes.
Op Europees niveau wordt
momenteel gewerkt aan de tweede generatie
Eurocodes. Alle delen van de Eurocodereeks
worden herzien, zowel de materiaalgebon -
den normbladen als de normbladen waarin
de belasting
en zijn gespecificeerd. Het is de
bedoeling dat in 2028 de huidige Eurocode -
reeks in zijn geheel wordt ingetrokken. Vóór
dit moment
worden alle Eurocodedelen aan -
gepast, moeten deze door de formele stem-
ming in Europa en worden de vertalingen en
de nationale bijlag
en gemaakt. Inmiddels
zijn de werkzaamheden voor veel van de
normbladen inhoudelijk zover dat duidelijk
is hoe de rekenregels eruit gaan zien.
In dit artikel wordt ingegaan op de be-
rekening van de effecten van windtrillingen
op (hoge) gebouwen in de Eurocode windbe-
lastingen, EN 1991-1-4. Dit artikel is een ver-
volg op een eerder artikel waarin de nieuwe
regels voor trillingen in de windrichting zijn
behandeld [1].
Windtrillingen in dwars- en
torsierichting
Windtrillingen worden bepaald door het
fluctuerende deel van de windbelasting.
Deze trillingen kunnen optreden in langs-,
dwars- en torsierichting, en worden veroor-
zaakt door verschillende aerodynamische
verschijnselen, weergegeven in figuur 2. De langstrillingen beschreven in het
vorige Cement-artikel [1] worden voorname-
lijk veroorzaakt door snelheidsfluctuaties in de richting van de wind (langsturbulentie).
Bij slanke hoge constructies kunnen ook
trillingen in dwars- en torsierichting optre-
den. Als het effect van deze trillingen minder
is dan die van langstrillingen, dan is het
geen probleem om de bepaling van dwars-
en torsietrillingen achterwege te laten. Dit is
echter niet altijd het geval. Met name bij de
toetsing op de voelbare trillingsniveaus (voor
een toets op bruikbaarheid) kunnen dwars-
wind- en torsietrillingen een relevante rol
spelen.
Bij gebouwen met rechthoekige doorsnedes
zijn de drukcoëfficiënten aan de zijden van
het gebouw gelijk en leveren een tegengestel
-
de belasting op deze zijden. Dit levert gemid-
deld geen netto windbelasting dwars op de
wind op. De drukverdelingen op de zijden
van een gebouw worden bepaald door het
loslaten van de wind bij omstroming van de
gebouwhoeken. Door deze loslating worden
wervels opgewekt. Deze wervels laten aan
weerszijden niet gelijktijdig los. Daardoor is
op een willekeurig moment de druk aan
weerszijden niet gelijk aan elkaar, en ont-
staat een afwisselende belasting dwars op
de windrichting. Bij slanke gebouwen kan deze wisse-
lende belasting haaks op de wind relatief
groot zijn, in dezelfde orde of zelfs meer dan
de wisselende belasting in de windrichting.
Als de frequentie van de drukwisselingen
aan de zijden overeenkomt met de eigenfre-
quentie van het gebouw dwars op de wind,
kan daarbij ook sprake zijn van opslingering
(resonantie).
DR.IR. CHRIS GEURTS
Principal Consultant TNO
IR. OKKE
BRONKHORST
ScientistTNO
auteurs
In de huidige Eurocode 1 voor windbelastingen, EN 1991-1-4, zijn geen rekenregels
opgenomen voor het trillen van gebouwen dwars op de wind, of voor torsietrillingen.
In de nieuwe Eurocode is dat wel het geval. Deze rekenregels worden in dit artikel besproken. Om zelf ervaring op te doen met deze nieuwe regels, worden lezers uitgenodigd drie cases door te rekenen en de resultaten te delen.
CEMENT 8 2023 ?19
Naast opslingering in dwarsrichting kunnen
asymmetrische drukwisselingen op de ge-
bouwzijden ook leiden tot opslingering in de
torsiefrequentie van een gebouw. Gebouwen
met een grote lengte of breedte, of met een
asymmetrische positionering van de kern
zijn vooral gevoelig hiervoor.
Rekenregels van prEN 1991-1-4
In de nieuwe Eurocode prEN 1991-1-4 [3]
worden rekenregels gegeven voor dwars-
windtrillingen en torsietrillingen. In hoofd-
stuk 9 staan de normatieve regels, waarin
wordt verwezen naar de informatieve Annex
G en H. In de nationale bijlagen kunnen
deze informatieve Annexen aangewezen
worden, waarmee ze normatief worden.
De regels in Annex G zijn overgenomen uit
de rekenregels die sinds 1993 in Japan van
kracht zijn [4]. Deze rekenregels zijn afgeleid
uit windtunnelonderzoek aan een set gebouw-
vormen. De eerste stap in deze berekeningen is
het bepalen van de slankheid h/?(b d) uit de
hoogte h, de breedte b en diepte d van het
gebouw. Als deze slankheid kleiner is dan 3,
dan hoeven de dwarswind- en torsietrillin-
gen niet te worden berekend. De windtunnelresultaten zijn afgeleid
voor modellen met een slankheid van maxi-
maal 8. In de Japanse norm [5] is de keuze
gemaakt om de rekenregels tot een slankheid
van 6 van toepassing te verklaren. Daarnaast
is de vorm van de plattegrond gelimiteerd
en is ook de toepassing begrenst als het gaat
om de eigenfrequenties. Deze voorwaarden zijn in de nieuwe
Eurocode overgenomen. Ze zijn in Annex G
als volgt geformuleerd:
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh
n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
Hierin is:
v
m(h) de g emiddelde windsnelheid op
gebouwhoogte h
n
LM de eer ste eigenfrequentie in dwars-
of torsierichting
Voor dwarswindtrillingen wordt n
L gebruikt
(de eerste eigenfrequentie in dwarsrichting)
en voor torsietrillingen n
M (de eerste eigenfre-
quentie in torsierichting). De laatste voorwaar-
de moet dus per trilvorm getoetst worden. Als de slankheid groter is dan 6, dan
wordt in de Eurocode een andere methode
gegeven voor de berekening van de dwars-
windtrillingen in Annex H. Deze methode is
oorspronkelijk afgeleid voor slanke, gestroom -
lijnde brugdekken [6] en de toepassing ervan
voor gebouwen staat nog ter discussie. Het
is nog maar de vraag of deze methode in de
uiteindelijke versie van de Eurocode van
toepassing wordt verklaard voor gebouwen.
In dit artikel wordt Annex H niet behandeld. Voor torsietrillingen wordt voor grotere
slankheden geen aanvullend rekenmodel
gegeven. In veel gevallen zal dat hoge gebou-
wen met een (nagenoeg) vierkante platte-
grond betreffen, die minder torsiegevoelig
zijn.
De volgende paragraaf beschrijft eerst de
richtlijnen in de nieuwe Eurocode voor be-
paling van de dynamische eigenschappen
van het gebouw. Vervolgens worden de re-
kenmodellen voor dwars- en torsietrillingen
uit Annex G (voor een slankheid tussen 3 en
6) toegelicht, waarna het voorbeeld dat in
het vorige artikel is gebruikt voor langstril-
lingen, is uitgewerkt voor dwars- en torsie-
trillingen.
2 Schematische weergave van windbelasting op hoogbouw en resulterende trillingen met van links naar rechts: (1) zijaanzicht met wind van links, (2) bovenaanzicht van windtrillingen in de windrichting door langsturbulentie, (3) bovenaanzicht van windtrillingen dwars op de wind
door wervelafscheiding en (4) bovenaanzicht van torsietrillingen door fluctuerende asymmetrische windbelasting over het gebouwoppervlak
SERIE OVER NIEUWE EUROCODE
WINDBELASTINGEN
Dit artikel is het tweede in een serie over
de nieuwe Eurocode over windbelastin-
gen, prEN 1991-1-4. In het eerste artikel
is ingegaan op de berekening van de
trillingen in de windrichting. In dit tweede
artikel worden de modellen voor dwars-
en torsietrillingen beschreven. In een
derde artikel worden verschillende cases
behandeld.
2
Eurocode2
20? CEMENT 8 20 23
Dynamische eigenschappen
gebouw
De berekening van de trillingen in dwars- en
torsierichting, zoals die in Annex G van
prEN 1991-1-4 is gegeven, doorloopt een aan-
tal stappen. Allereerst moet op basis van de
genoemde criteria worden bepaald of deze
berekening moet worden uitgevoerd. De
hoogte, breedte en diepte van het gebouw
volgen direct uit het gebouwontwerp. De ge-
middelde windsnelheid op hoogte h wordt
gevonden via de rekenregels die overeenko-
men met die in de huidige Eurocode. Voor de bepaling van de eigenfrequen-
tie n
L en n M geeft de Eurocode vuistregels.
Hier wordt overigens opgemerkt dat deze
eigenschappen ook uit een FEM-model kun-
nen worden afgeleid. Voor de eigenfrequentie in dwarsrich-
ting geldt dat deze volgens de Eurocode kan
worden afgeschat met n
1 = 46/h. Deze vuist-
regel is ook voor de eigenfrequentie in langs-
richting van toepassing. De vuistregel is
afgeleid uit metingen aan de eerste eigenfre-
quentie van een groot aantal gebouwen, en
daarmee voor de minst stijve richting van
een gebouw. De richting loodrecht erop zal
doorgaans stijver zijn, wat een hogere eigen-
frequentie levert. De Eurocode geeft hier-
voor geen aanvullende vuistregels. Voor torsie geeft de Eurocode aan dat
n
M = 1,3n 1 als een schatting kan worden ge-
bruikt, ofwel 60/h. In het geval van de demping geeft de
Eurocode geen specifieke regels voor dwars-
wind- of torsietrillingen. De aerodynami-
sche demping zit impliciet verwerkt in de
empirische formules van Annex G voor
dwars- en torsietrillingen. Er is weinig lite-
ratuur met vuistregels over de constructieve
demping van hoogbouw in hogere eigenfre-
quenties. Tamura et al. [7] geven op basis
van een Japanse database van demping-
waarden voor hoge gebouwen aan dat de
demping bij de tweede eigenfrequentie (voor
hoogbouw meestal in dwarsrichting) gemid-
deld genomen 30 á 40% hoger is dan de
demping bij de eerste eigenfrequentie. Een-
zelfde toename wordt genoemd voor de
demping in de derde eigenfrequentie (voor
hoogbouw meestal in torsierichting) ten
opzichte van de tweede eigenfrequentie.
Rekenmodel voor dwarstrillingen
Het rekenmodel voor dwarstrillingen in
Annex G van de nieuwe Eurocode beschrijft
een aantal stappen. De eerste stap is de bepaling van de
dimensieloze spectrale dichtheid S
L. Hier-
voor wordt de volgende formule gegeven:
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2 LL Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn \f nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
Deze formule is afgeleid uit Japanse wind-
tunnelmetingen [8]. Voor de parameter m
geldt dat m = 1 als d/b < 3, en m = 2 voor
d/b ? 3. De coëfficiënten n
sj en ? Lj zijn afhan-
kelijk van de gebouwafmetingen en van de
gemiddelde windsnelheid. De bijbehorende
formules zijn gegeven in kader 'Factoren
voor de berekening van dwarstrillingen'.
Nadat S
L is uitgerekend, wordt de resonan-
tierespons factor R
L berekend met:
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
Vervolgens wordt de piekfactor k L bepaald
(met een minimum waarde van 2,8), deze
wordt afgeleid uit de verdeling van de optre-
dende pieken in de belasting tijdens de mid-
delingstijd T (met T = 10 minuten, of 600 s).
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT nT =+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
De dynamische vergrotingsfactor voor
dwarstrillingen wordt berekend met:
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
De (equivalent statische) kracht als gevolg van
dwarstrillingen als functie van de hoogte
wordt uiteindelijk berekend met:
36 h bd <
0, 2 5 d
b
() m
LM 10 vh n bd
()
2
L
m Lj Lj Lj
sj
L 2
22 j1
2
LL
Lj
sj sj
4 1 0, 6
14
n
k \f\f n
S nn\f
nn
=
??
??
??
+
??
=
??
?? ?? ??+ ?? ???? ?? ?? ?? ?? ??
?
42
L1 4 32 2, 3 0, 12
2, 4 9, 2 1\b 9, 5 0, 15
dd
bb
\f
d d dd d b b bb b
?? ?? +
?? ??
?? ??
= +
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ++
? ?
?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ?? ??
? ?
? ?
0 ,34
L2 0, 2\b d
\f
b ??
= ??
??
() () mm
s1 s2
0 ,\b9 0 ,\b5
2 0,12 0, 56
;
1 0, 3\b vh vh nn bb d
d
b
b ==
? ? ??
?? ??
??
+
?? ??
??
??
??
??
2
2L L L2
S R =
() () LL
L 0, 577 2 ln 22, \b 2 ln 2 k nT
nT=+
2 dL L L 1 ck R =+
() ( )L m L dL 3 z f z q h cb c h
?? = ????
Hierin is q m(h) de gemiddelde stuwdruk op
gebouwhoogte:
() ()2
mm 1
2 qh v h =
2
L 0, 015 0,14 0, 03 dd
c
bb??
= + + ??
??
() () pL L aLaz \f z =
() () ( ) () 2
m
aL L L L L
L 0, 5 v h bh z cR h z m =
() () h 2
LL
\b m m z z dz =?
{
()
() M1
M2
M 2
*
M1 m m
M2 m
M1 m
M1
2
M2 m m
als 4, 5
exp 3, 5 ln ln als 4,5< 6 4, 5
als 6
S
Sv v sv
Sv
s
Sv v
=
?? ?? ??
??
< ®¾ ¨¸ ¨¸
°° ©¹
©¹
¯¿
2
2M M M2
S R =
() () MM
M 0, 577 2 ln 22, 8 2 ln 2 \f nT
nT =+
2 dM M M 1 c\f R =+
() m
m
Mvh v n bd
=
( )() M1 2
2 22
2
M1
M1 2
3 0, 14
4, 5 K db d
S l b +
=
Bij slanke
gebouwen kan
de wisselende
belasting haaks
op de wind
relatief groot zijn
FACTOREN VOOR DE
BEREKENING VAN
DWARSTRILLINGEN
kL1 = 0,85 ; k L2 = 0,02
+ =+
?+ +?
42
L1 43 22,3
0,12
2, 49 ,218 9,50 ,15
dd
bb 4
44 44
2
22 22
? = 0,34
L2 0, 28 d b
()
() ==
+
mm
s1 s2
0, 89 0,85
2 0, 12 0,56
;
10 ,38 h h
nn bbd
d
b
b
+
=+
?+ +?
42
L1 43 2 2,3
0,12
2, 49 ,218 9,50 ,15
dd
bb
d
dd dd
b
bb bb
? = 0,34
L2 0, 28 d 2
()
() ==
+
mm
s1 s2
0, 89 0,85
2 0, 12 0,56
;
10 ,38 h h
nn bbd
d
b
b
+
=+
?+ +?
42
L1 43 2 2,3
0,12
2, 49 ,218 9,50 ,15
dd
bb
d
dd dd
b
bb bb
? = 0,34
L2 0, 28 d b
() () ==
+
mm s1
s2
0, 89 0,85
2 0, 12 0,56
;
10 ,38 h h
nn bb
d
d
b
b
CEMENT 8 2023 ?21
0
0,05 0,1
0,15 0,2
0,25 0,3
0,35
0,4
0
12 34 5
cL
d/b
En de aerodynamische dwarskrachtcoëffici-
e
nt c
L wordt bepaald met de volgende uit-
drukking (ook weergegeven in figuur 3):
() () 2
mm 1
2 qh v h =
2
L 0, 015 0,14 0, 03 dd c bb
??
= + + ??
??
() () pL L aLaz \f z =
() () ( ) () 2
m
aL L L L L
L 0, 5 v h bh z cR h z m =
() () h 2
LL
\b m m z z dz =?
{
()
() M1
M2
M 2
*
M1 m m
M2 m
M1 m
M1
2
M2 m m
als 4, 5
exp 3, 5 ln ln als 4,5< 6 4, 5
als 6
S
Sv v sv
Sv
s
Sv v
=
?? ?? ??
??
< ®¾ ¨¸ ¨¸
°° ©¹
©¹
¯¿
2
2M M M2
S R =
() () MM
M 0, 577 2 ln 22, 8 2 ln 2 \f nT
nT =+
2 dM M M 1 c\f R =+
() m
m
Mvh v n bd
=
( )() M1 2
2 22
2
M1
M1 2
3 0, 14
4, 5 K db d
S l b +
=
Naast de kracht die benodigd is voor de toet-
sing van de sterkte, moet voor de toetsing
van de bruikbaarheidstoestand de piekwaar-
de van de versnelling worden berekend. Deze
wordt bepaald aan de hand van de volgende
uitdrukking:
() () 2
mm 1
2 qh v h =
2
L 0, 015 0,14 0, 03 dd
c
bb??
= + + ??
??
() () pL L aLaz \f z =
() () ( ) () 2
m
aL L L L L
L 0, 5 v h bh z cR h z m =
() () h 2
LL
\b m m z z dz =?
{
()
() M1
M2
M 2
*
M1 m m
M2 m
M1 m
M1
2
M2 m m
als 4, 5
exp 3, 5 ln ln als 4,5< 6 4, 5
als 6
S
Sv v sv
Sv
s
Sv v
=
?? ?? ??
??
< ®¾ ¨¸ ¨¸
°° ©¹
©¹
¯¿
2
2M M M2
S R =
() () MM
M 0, 577 2 ln 22, 8 2 ln 2 \f nT
nT =+
2 dM M M 1 c\f R =+
() m
m
Mvh v n bd
=
( )() M1 2
2 22
2
M1
M1 2
3 0, 14
4, 5 K db d
S l b +
=
Met:
() () 2
mm 1
2 qh v h =
2
L 0, 015 0,14 0, 03 dd
c
bb??
= + + ??
??
() () pL L aLaz \f z =
() () ( ) () 2
m
aL L L L L
L
0, 5
v h bh z cR h z m =
() () h
2
LL
\b m m z z dz =?
{
()
() M1
M2
M 2
*
M1 m m
M2 m
M1 m
M1
2
M2 m m
als 4, 5
exp 3, 5 ln ln als 4,5< 6 4, 5
als 6
S
Sv v sv
Sv
s
Sv v
=
?? ?? ??
??
< ®¾ ¨¸ ¨¸
°° ©¹
©¹
¯¿
2
2M M M2
S R =
() () MM
M 0, 577 2 ln 22, 8 2 ln 2 \f nT
nT =+
2 dM M M 1 c\f R =+
() m
m
Mvh v n bd
=
( )() M1 2
2 22
2
M1
M1 2
3 0, 14
4, 5 K db d
S l b +
=
De factor R L is hiervoor afgeleid. Opgemerkt
wordt dat voor de bepaling van R
L bij de
toetsing op versnellingen de windsnelheid
met een herhalingstijd van 1 jaar moet wor-
den gebruikt. De resulterende waarde voor
R
L wijkt af van de waarde die berekend is
voor de toets op sterkte (op basis van een
herhalingstijd van 50 jaar). m
L is de gegeneraliseerde massa voor
de eerste trilvorm, die wordt berekend uit
de verdeling van de massa over de hoogte
als volgt:
() () 2
mm 1
2 qh v h =
2
L 0, 015 0,14 0, 03 dd
c
bb??
= + + ??
??
() () pL L aLaz \f z =
() () ( ) () 2
m
aL L L L L
L 0, 5 v h bh z cR h z m =
() () h 2
LL
\b m m z z dz =?
{
()
() M1
M2
M 2
*
M1 m m
M2 m
M1 m
M1
2
M2 m m
als 4, 5
exp 3, 5 ln ln als 4,5< 6 4, 5
als 6
S
Sv v sv
Sv
s
Sv v
=
?? ?? ??
??
< ®¾ ¨¸ ¨¸
°° ©¹
©¹
¯¿
2
2M M M2
S R =
() () MM
M 0, 577 2 ln 22, 8 2 ln 2 \f nT
nT =+
2 dM M M 1 c\f R =+
() m
m
Mvh v n bd
=
( )() M1 2
2 22
2
M1
M1 2
3 0, 14
4, 5 K db d
S l b +
=
?L is de gegeneraliseerd trilvorm genor-
meerd naar de maximale waarde. Figuur 4
3 4
Opslingering in
torsiefrequenties
is vooral van
belang voor hoge
gebouwen met
een grote lengte
of breedte, of
met een
asymmetrische
positionering
van de kern
3 Dwarskrachtcoëfficiënt c L als functie van d/b
4 Genormaliseerde trilvormen
Eurocode2
geeft voorbeelden van de eerste drie trilvor-
men genormaliseerd naar de maximale
w
aarde. Voor trilvorm 1 is te zien dat de
grootste waarde bovenin optreedt. Voor de
eerste buigtrilvorm van een gebouw kan
daarom worden aangenomen dat ?
L( h ) gelijk
is aan 1. De maximale versnelling in deze tril -
vorm wordt gevonden als ?
L( z ) ook gelijk is
aan 1, ofwel op hoogte h . Voor hogere trilvor
-
men kan de grootste waarde op een andere
hoogte optr
eden, zoals te zien is in figuur 4
voor trilvorm 3. Voor de meeste hoogbouw is
alleen de eerste buigtrilvorm van belang.
Voor de gegeneraliseerde massa kan
voor de eerste trilvorm, in het geval van een
gelijkmatig verdeelde massa over de hoogte,
uit worden gegaan van 1/3 van de totale
massa.
Rekenmodel voor torsietrillingen
Het rekenmodel voor torsietrillingen volgt
dezelfde stappen als die voor de dwarstril-
lingen in Annex G in de nieuwe Eurocode. De eerste stap betreft de bepaling van
de dimensieloze spectrale dichtheid S
M.
Hiervoor wordt de volgende formule gegeven:
MS =
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
? ? ?
? ?
? ? ?
<
??
M1
M22
m
M1 m
M2 m
M1 m
M1
2
m
M2 m
als4 ,5
4,5
ex p3 ,5ln ln als4 ,5
Reacties
Okke Bronkhorst - TNO 28 januari 2024 20:51
Goed opgemerkt. De juiste diepte staat in tabel 1, dus een diepte van 25 meter.
ir. J.J. Vlagsma - ingenieursbureau Vlagsma bv 19 januari 2024 15:33
Vraag: in art. 1 in Cement 5 2023 staat voor case 3 in tabel 1 een diepte van 25 m, in figuur 4 staat echter 20 m. Wat is juist?