74 ? CEMENT 3 2024
ROBUUSTHEID
VAN HORIZONTALE
TREKBANDEN
Horizontale trekbanden worden vaak als
robuustheidsmaatregel toegepast. Veelal worden
deze gedimensioneerd volgens NEN-EN 1991-1-7
artikel A.5.1. Er bestaat echter onduidelijkheid over
de functie ervan. Horizontale trekbanden zorgen
voor belangrijke samenhang, maar zorgen ze ook
voor een alternatieve draagweg door kabel-
werking? Dit wordt in dit artikel met een korte
analyse onderzocht.
Het doel van trekbanden is volgens artikel A.5.1(1) van
NEN-EN 1991-1-7 [2] om de kolommen en wandelemen-
ten aan de gebouwconstructie te bevestigen. Dat zorgt
voor samenhang. Door een minimumcapaciteit voor te
schrijven, veelal hoger dan de ontwerpbelasting door
wind en scheefstand, is de weerstand (bij onbekende
gebeurtenissen) aanzienlijk toegenomen. Een zeer
zinvolle verbetering van de robuustheid dus.
Het verwarrende is echter dat in diezelfde norm [2],
in een paragraaf daarvoor (A.4.1[2]) wordt gesteld
dat met de voorgeschreven strategieën, waaronder
trekbanden, lokaal bezwijken moet kunnen worden
doorstaan, zonder dat disproportionele voortschrijden-
de instorting optreedt. Dit impliceert een alternatieve
draagweg, anders kan lokaal bezwijken (uitval van een
element) niet worden doorstaan. Dit lijkt ook zo te
RUBRIEK NORMBESEF
Dit is het zesde artikel in de
Cement-rubriek Normbesef. In
deze rubriek kunnen lezers
onduidelijkheden in de con-
structeurspraktijk, bijvoorbeeld
in de regelgeving, aankaarten.
Let wel: Hoewel de artikelen
worden beoordeeld door ex -
perts, betreft het de persoonlijke
interpretatie van de auteur.
Aan de inhoud kunnen dan ook
geen rechten worden ontleend.
De artikelen geven ook niet al-
tijd een antwoord of oplossing.
Het doel van de rubriek is
de sector te informeren over
onduidelijkheden in de norm
en daarmee een discussie op
gang brengen. Dit kan leer-
zaam zijn, zo meent de redac -
tie van Cement. Uiteraard voor
de normcommissie, maar ook
voor collega-constructeurs.
Het uiteindelijke doel van de
rubriek is meer duidelijkheid
voor iedereen en in sommige
gevallen misschien zelfs betere
normen.
Een uitgebreidere toelichting
op de rubriek staat in het
artikel 'Nieuwe rubriek over
normen: Normbesef' op
Cementonline.
Hebt u zelf ook een onderwerp
voor deze rubriek, neem dan
contact op met Jacques Linssen,
j.linssen@aeneas.nl. Publicatie
kan eventueel anoniem.
Normbesef (6)
CEMENT 3 2024 ?75
L2 L2 L2
L1
L1
interne trekband
s=L
2 en L=L
1
interne trekband
s=L
2 en L=L
1
interne trekband
s=L
2 en L=L
1
trekband langs omtrek
s=L
2 en L=L
1
trekband langs omtrek
s=L 1 en L=L 2
interne trekband
s=L 1 en L=L 2
interne trekband
s=L 1 en L=L 2
vloerrand
vloerrand
kolom
auteur
IR. MARK
SPANENBURG RO
Adviseur Constructies BAM Advies & Engineering
leven in de constructeurspraktijk. Een trekband die
gaat doorhangen werkt als een kabel en vormt op
deze wijze een alternatieve draagweg.
In dit artikel wordt onderzocht of met de toepassing
van horizontale trekbanden, gedimensioneerd volgens
A.5.1 [2], naast samenhang ook kabelwerking kan
ontstaan. Verticale trekbanden worden buiten de
beschouwing gelaten.
Horizontale trekbanden volgens
NEN-EN 1991-1-7
NEN-EN 1991-1-7 A.5.1 geeft de volgende regels voor de
op te nemen trekkracht van trekbanden:
1. Interne trekbanden:
H
i = 0,8(g k + ?q k )sL, maar minimaal 75 kN (1a)
2. Trekbanden langs de omtrek:
H
p = 0,4(g k + ?q k)sL, maar minimaal 75 kN (1b)
Hierin is s de afstand tussen de trekbanden en L de
lengte van de trekband, ofwel de h.o.h.-afstand tussen
de kolommen in de lengterichting van de trekbanden.
De trekbanden moeten loodrecht op elkaar in het
vloerveld en zoveel mogelijk geconcentreerd in de
kolomlijnen worden aangebracht. In figuur 1 is dit
schematisch weergegeven in een fictieve plattegrond.
Kabelwerking
Kabelwerking treedt op als de verticale verplaatsing
van de constructie groter is dan de dikte van de
constructie. Hierdoor gaat de constructie tussen de
steunpunten in hangen, onder de aanname dat deze
niet zijdelings kunnen verplaatsen. In figuur 2 staat het
principe van kabelwerking weergegeven bij het weg-
vallen van een middenkolom. De constructie hangt
u [m] door en er ontstaat een horizontaalkracht H [kN]
in de vloer. De krachten, verplaatsingen en rekken als
gevolg van kabelwerking in de vloer worden op basis
van deze schema's geanalyseerd. Dit wordt eerst ge-
daan op basis van het statische evenwicht, dynami-
sche effecten worden vooralsnog buiten beschouwing
gelaten.
Regan (1975) [6] heeft formules afgeleid om de rek
van een lijnvormige constructie als functie van de ver-
plaatsing uit te drukken. Hierbij zijn een bilineaire en
parabolische kabelvorm beschouwd (fig. 2). Er wordt
verondersteld dat de constructie dusdanig is bezweken
dat deze als een zuivere kabel tussen de opleggingen
hangt en dat de rek evenredig over de kabellengte kan
worden verdeeld. De rek wordt bepaald door de nieuwe
lengte van de kabel te bepalen en te vergelijken met
de oorspronkelijke (rechte) lengte.
1 Principe trekbanden in een plattegrond
76? CEMENT 3 2024
L L
F = qL
Normale situatie
oorspronkelijke lengte vloer H H
u
q q
F = qL
F = qL
H H
u q q
F = qL
oorspronkelijke lengte vloer
Kabelwerking met bi-lineaire kabelvorm
Kabelwerking met parabolische kabelvorm
De evenwichtsvergelijking in verplaatste toestand is:
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(2a) ?
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(2b)
De formule van Regan voor een bilineaire kabelvorm
geeft:
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(3a) ?
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL
Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(3b)
==1 11
22 2
HL Fu
(4a)
??= ????
2 2
3 Lu LL (5)
(4a) ?
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(4b)
De formule van Regan voor een parabolische kabel-
vorm geeft: ==1 11
22 2
HL Fu
(4a)
??= ????
2 2
3 Lu LL (5)
(5a) ?
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL
Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(5b)
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(6a) ?
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(6b) Waar de rekken optreden is afhankelijk van het type
constructie. Bij monoliete, doorgaande constructies of
constructies met volledig sterke verbindingen (verbin-
dingen zijn sterker dan de staaf) wordt de rek verdeeld
over de volledige lengte van de staaf en klopt de aan-
name van Regan. Bij constructies met onvolledig sterke
verbindingen (verbindingen zijn minder sterk dan de
staaf) treedt bezwijken op in de verbinding. De staaf
blijft dan elastisch en de rek gaat volledig in de verbin-
ding zitten.
Stel dat de lengte van de verbinding ~0,1L is, dan wordt:
2
22
qL FL Hu==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(6)
Een ander punt van aandacht zijn de rotaties ter
plaatse van de knikpunten in de constructie. Hier
treden naast axiale rekken ook buigrekken op en dit
is in bovenstaande formules verwaarloosd. Uit expe-
rimenten blijkt dat de buigrekken een belangrijke rol
spelen en dat breuk vaak optreedt ter plaatse van de
knikpunten. Daarom moet de rotatie en/of relatieve
2 Het principe van een constructie met kabelwerking
Normbesef (6)
CEMENT 3 2024 ?77
u
oorspronkelijke lengte vloer
oorspronkelijke lengte vloer
HH
F = qL Kabelwerking met u/L=0,624
F = qL
L L
maximale
treksterkte:
f
u of R m
vloeigrens:
fy of R e
?u of A gt
plastische rek insnoering
? [N/m? 2]
? [-]
breuk
drie meest gangbare constructiematerialen, namelijk
constructiestaal, gewapend beton en hout.
Constructiestaal
Voor constructiestaal geeft NEN-EN 1993-1-1 twee
rekgrenzen:
1. De verlenging bij breuk over een lengte van 5,65?A
0
mag niet minder zijn dan 15%.
2. De rek bij de treksterkte f
u (rek bij maximale belasting)
moet ?
u ? 15? y. Dit geeft 1,7-2,5% voor S235 en S355.
De eerste rekgrens geldt voor het gebied waar insnoe-
ring optreedt (L = 5,65?A
0, waarbij A 0 de initiële dwars-
doorsnede is). Dit is een kort gebied en kan niet
doorbuiging (u/L) worden beperkt. Het is echter nog
niet duidelijk welke maximale rotaties en relatieve
doorbuigingen voor verschillende constructietypen en
verbindingen mogen worden aangehouden.
De formules van Regan kunnen wel worden gebruikt om
een indicatie te krijgen van de optredende verplaat -
singen en rekken wanneer de dimensioneringsregels
volgens A.5.1 [2] worden gehanteerd. De bovenbelas -
ting F bij een interne trekband is F
i = (g k + ?q k)sL en bij
een trekband langs de omtrek F
p = 0,5(g k + ?q k)sL. De
kabelkracht als verhouding van de belasting H/F wordt
dan met formules (1a) en (1b):
1. Interne trekbanden:
H
i/Fi = 0,8(g k + ?q k)sL / 1,0(g k + ?q k)sL = 0,8
2. Trekbanden langs de omtrek:
H
p/Fp = 0,4(g k + ?q k)sL / 0,5(g k + ?q k)sL = 0,8
Voor zowel interne trekbanden als trekbanden langs de
omtrek geldt dus H /F = 0,8. Dit kan in de formules van
Regan worden ingevuld en de uitkomsten zijn samenge-
vat in tabel 1 en getoond in figuur 3. Uit deze resultaten
blijkt dat de relatieve doorbuiging en de rek erg hoog is.
Toelaatbare rekken van diverse
constructiematerialen
De formules van Regan geven niet aan wanneer de
maximale rek van een materiaal is bereikt. Deze is
afhankelijk van het materiaal dat wordt toegepast.
Hieronder wordt de maximale rek onderzocht voor de
3 Verplaatste constructies met kabelwerking uitgaande van de rekenregels van NEN-EN 1991-1-7
4 Spannings-rekfiguur constructiestaal en betonstaal
Tabel 1 Vervormingen en verplaatsingen trekband volgens rekenregels NEN-EN 1991-1-7
Vorm trekband
H/F? (= ? vol)? onvol u/L
Bilineair 0,80,195 (19,5%) 1,95 (195%) 0,624
Parabool 0,80,260 (26,0%) 2,60 (260%) 0,624
78? CEMENT 3 2024
T
T
?s
?b
?
?T
s [% ]
zelfs wanneer de constructie monoliet (volledig sterke
verbinding) is uitgevoerd.
Hout
Een houten balk bezwijkt elastisch op trek en kent
geen plastisch gedrag. De (elastische) breuk rek voor
GL24h bijvoorbeeld is ?
u = ? t = (16,5/11600) ? 100% =
0,14%. Dit is ordes kleiner dan de benodigde waardes
uit tabel 1. Daarnaast is bij hout bekend dat de verbin-
dingen vaak de zwakste schakel zijn en bepalend zijn
voor de staafafmetingen om de verbindingsmiddelen
in de staaf kwijt te kunnen. In dat geval moet de vol-
ledige verplaatsing door kabelwerking ter plaatse van
de verbinding worden opgenomen. Ter illustratie: een
balklengte van 3,0 m veroorzaakt bij een rek van 19.5%
een verlenging van 585 mm, ofwel 293 mm per verbin-
ding. Zonder verder onderzoek te doen kan worden
geconcludeerd dat dit voor normale houtverbindingen
niet opneembaar is.
Conclusie
De rekken zijn voor horizontale trekbanden gedimen-
sioneerd met [2] te groot om met kabelwerking een al-
ternatieve draagweg te kunnen realiseren. Trekbanden
in [2] zijn dus bedoeld voor de (strategie) samenhang.
Een erg zinvolle en functionele strategie, maar duidelijk
anders dan die van een alternatieve draagweg.
Hoe ontwerpen op kabelwerking?
Om kabelwerking te kunnen laten optreden, moeten
de (plastische) rekken voldoende klein blijven om breuk
te voorkomen. Uit voorgaande paragrafen bleek dat
monoliete, doorgaande of volledig sterke verbonden
voor een gemiddelde rek van een gehele staaf worden
gebruikt. Daarom wordt de tweede eis als rekgrens
gehanteerd, namelijk ?
u = 1,7-2,5%. In figuur 5 zijn deze
gebieden schematisch aangegeven. Als deze rekgren-
zen worden vergeleken met de optredende rekken uit
tabel 1, dan zijn de rekken bij zowel bij constructies met
volledig sterke als onvolledig sterke verbindingen niet
opneembaar.
Gewapend beton
Betonstaal heeft volgens de NEN 6008 een mini-
male rek bij maximale belasting (A
gt, fig. 4) van
3,0%/5,0%/7,5%, afhankelijk van de staalkwaliteit
(klasse A/B/C). Maar gewapend beton is een compo-
siet materiaal, waarbij de staalspanning maximaal
is ter plaatse van de scheur en tussen de scheuren
afneemt door de aanhechting met het beton (fig. 6).
De rek in het betonstaal treedt dus voornamelijk
op ter plaatse van een scheur en is daartussen veel
minder. Daardoor is de gemiddelde toelaatbare rek
van gewapend beton aanzienlijk minder dan die van
betonstaal zelf. De toelaatbare rek van gewapend be-
ton als functie van de rek van het betonstaal is onder
andere onderzocht in Denemarken [5]. De resultaten
hiervan zijn getoond in figuur 7. Hieruit blijkt dat de
toelaatbare rek in gewapend beton bij gangbare wa-
peningspercentages in de praktijk (?
s = 0,3%-1,0%) en
klasse A of B betonstaal ongeveer 15%-45% van de
toelaatbare rek van het betonstaal is. Dit is omgere-
kend voor gewapend met beton met betonstaal klasse A
?
u = 0,45%-1,35% en klasse B ? u = 0,75%-2,25%. Dit is
aanzienlijk minder dan de benodigde rekken voor ka-
belwerking met capaciteiten volgens NEN-EN 1991-1-7,
5 Schematische weergave van het gedrag van een gewapend
betonnen staaf op trek
6 Invloed van het wapeningspercentage op de breukrek van een gewapende betonnen trekstaaf.
De breukrek is uitgedrukt als functie van de breukrek van het betonstaal
Normbesef (6)
CEMENT 3 2024 ?79
udyn = ? dyn ustat (7)
Bij plotseling bezwijken geldt ?
dyn = 2,0 (stapbelasting,
artikel C.2.2(3) [2]) en bij zeer langzaam (statisch) be-
zwijken geldt ?
dyn = 1,0. De waarde van ? dyn = 2,0 kan
voor plastisch vervormde kabels ook worden bewezen
met behulp van het principe van arbeid en energie. Dit
bewijs valt buiten dit artikel.
Wanneer de invloed van de buigrekken ter plaatse van
de knikpunten wordt verwaarloosd en de maximale rek
van een materiaal bekend is, kunnen formules (4a) en
(6a) worden gebruikt om de kabelkrachten te bepalen.
Zoals eerder gesteld is de invloed van de buigrekken
ter plaatse van de knikpunten wel essentieel voor
constructies hiervoor het meeste potentie hebben. Bij
prefab betonconstructies geldt een andere rekenme-
thode [7] en blijkt dat de hoeveelheid wapening voor
kabelwerking meer is dan praktisch uitvoerbaar is. Dit
wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten.
Een ander belangrijk aspect is de snelheid van bezwij-
ken. Tot dusver is uitgegaan van een statische situatie,
waarbij de belasting en de verplaatsing in de kabel
langzaam wordt opgebouwd. Bij plotseling bezwijken
van bijvoorbeeld een kolom, ontstaat een dynamisch
effect doordat de kabel initieel recht is en in een zeer
korte tijd een verticale verplaatsing ondergaat. De
statische verplaatsing moet dan met een factor ?
dyn
worden vermenigvuldigd [2]:
Tabel 2 Maximale rekken, relatieve doorbuigingen en kabelkrachten voor verschillende materialen bij zuivere kabelwerking van constructies
met volledig sterke verbindingen
toelaatbare
plastische rek verticale
verplaatsing statisch
(? dyn = 1) dynamisch
(? dyn = 2)
?
u [-] u/L [-] H/F [-] H/F [-]
constructiestaal S2350,0170,16 3,16,3
S275 0,0200,172,95,8
S355 0,0250,192,65,2
betonstaalklasse A ?
s = 0,3%0,0050,09 5,711,5
?
s = 1,0% 0,0140,153,56,9
betonstaalklasse B ?
s = 0,3%0,0080,114,5 9,1
?
s = 1,0% 0,0230,192,75,4
hout GL24h0,0010,0412,925,8
7 Horizontaalkrachten bij zuivere kabelwerking voor verschillende materialen
80? CEMENT 3 2024
van de rotaties ter plaatse van de knikpunten op de
bezwijkbelasting van de constructie bij kabelwerking te
onderzoeken.
Als laatste verdient het aanbeveling om de definitie
van robuustheid in paragraaf A.4.1 [2] aan te passen
naar die van hoofdstuk 3.3(1)P [2]. Hierin staat: "Bij
het ontwerp moet de mogelijkheid van bezwijken van de
constructie die ontstaat door een onbekende oorzaak, zijn
beperkt". Dit sluit beter aan bij de strategieën voor
samenhang (en kritische elementen) en voorkomt
onbedoelde misinterpretaties.
Referenties
1 Wijte, S., Eisen aan robuustheid. Cement 2015/4.
2 NEN-EN 1991-1-7: Belastingen op constructies, stoot -
belastingen en ontploffingen.
3 NEN-EN 1993-1-1: Ontwerp en berekening van staal-
constructies, algemene regels en regels voor gebou-
wen staalconstructies.
4 NEN 6008: Betonstaal.
5 Hagsten, L.G., Rasmussen, A.B., Fisker, J., Strain ca-
pacity of reinforced concrete members subjected to
uniaxial tension. Procedia Engineering 172 (2017), p. 338-
346.
6 Goeverneur, D., Experimental and Numerical Analysis
of Tensile Membrane Actions in Reinforced Concre-
te Slabs in the Framework of Structural Robustness.
PhD-thesis U-Gent, 2014.
7 Heezemans, J.J., Het voorkomen van voortschrijden-
de instorting bij prefab betonconstructies. MSc-thesis
TU-Eindhoven, 2012.
de bezwijklast en zijn de uitkomsten van deze for-
mules waarschijnlijk nog te gunstig. Hiervoor is meer
onderzoek nodig. Uitgaande van een parabolische
kabelvorm kan de volgende ontwerpformule worden
bepaald:
2
22
qL FL Hu ==
1
2
HL
Fu=
2 1
2 Lu LL
??= ????
2 u L
1 11
2 22
HL Fu
==
2 1
8F H
?? = ????
2 2
3u LL
?? = ????
3
2
u L
1 12
2 23
HL Fu
==
2 1
6F H
?? = ????
onvol vol 10
0, 1 L L
=
dyn 12
2 23
HL
Fu
==
(8)
Deze formule is ingevuld met de maximale toelaatbare
rekken uit de vorige paragraaf. De resultaten staan
in tabel 2 en figuur 7. De kabelkrachten bij zowel con-
structiestaal als gewapend beton zijn aanzienlijk hoger
dan H/F = 0,8 die in NEN-EN 1991-1-7 wordt aangehou-
den. Bij hout valt het op dat de relatieve doorbuiging
erg klein moet zijn om de rekken te beperken en dat
daardoor zeer hoge kabelkrachten ontstaan. Een al-
ternatieve draagweg op basis van buiging lijkt bij hout
daarom logischer dan met kabelwerking.
Bij interne kabels die loodrecht op elkaar liggen en
een ongelijke kabellengte hebben (fig. 1), moet nog
een correctie op de kabelkracht in de lange kabel (L
2)
worden gemaakt. Beide kabels buigen evenveel door,
maar in de kortste kabel (L
1) ontstaat de hoogste rek
(zie ook formules (3a) en (5a)). Dit bepaalt de toelaat -
bare doorbuiging van beide kabels. De kabelkracht
in de korte kabel (H
1/F1) kan worden bepaald met
formule (8). De kabelkracht in de lange kabel kan dan
als volgt worden berekend:
2 12
21 1
H HL
FF L = ???????? (9)
Ten slotte moet worden opgemerkt dat kabelwerking
bij hoekkolommen niet mogelijk is, omdat er dan geen
evenwicht in de kabel mogelijk is. Hier is dus geen al-
ternatieve draagweg met kabelwerking mogelijk (maar
wel samenhang!).
Conclusie en aanbeveling
Trekbanden zijn een zinvolle robuustheidsmaatregel
om de samenhang van de constructie te waarborgen.
Samenhang wil zeggen: kolommen en wandelemen-
ten aan de gebouwconstructie bevestigen. Hoewel de
norm impliceert dat met de dimensioneringsregels van
A.5.1 [2] voor horizontale trekbanden ook een alterna-
tieve draagweg met kabelwerking mogelijk is, blijkt dit
uit deze beschouwing niet het geval. Een alternatieve
draagweg met kabelwerking is wel mogelijk, maar dan
moeten de kabels op aanzienlijk hogere trekkrachten
worden gedimensioneerd dan in A.5.1 [2] is aangege-
ven. Daarnaast is meer onderzoek nodig om invloed
Rubriek Normbesef
Dit is het zesde artikel in de Cement-rubriek Normbesef. In deze rubriek kunnen lezers onduidelijkheden in de constructeurspraktijk, bijvoorbeeld in de regelgeving, aankaarten.
Let wel: Hoewel de artikelen worden beoordeeld door experts, betreft het de persoonlijke interpretatie van de auteur. Aan de inhoud kunnen dan ook geen rechten worden ontleend. De artikelen geven ook niet altijd een antwoord of oplossing.
Het doel van de rubriek is de sector te informeren over onduidelijkheden in de norm en daarmee een discussie op gang brengen. Dit kan leerzaam zijn, zo meent de redactie van Cement. Uiteraard voor de normcommissie, maar ook voor collega-constructeurs. Het uiteindelijke doel van de rubriek is meer duidelijkheid voor iedereen en in sommige gevallen misschien zelfs betere normen.
Een uitgebreidere toelichting op de rubriek staat in het artikel ‘Nieuwe rubriek over normen: Normbesef’ op Cementonline.
Hebt u zelf ook een onderwerp voor deze rubriek, neem dan contact op met Jacques Linssen, j.linssen@aeneas.nl. Publicatie kan eventueel anoniem.
Het doel van trekbanden is volgens artikel A.5.1(1) van NEN-EN 1991-1-7 [2] om de kolommen en wandelementen aan de gebouwconstructie te bevestigen. Dat zorgt voor samenhang. Door een minimumcapaciteit voor te schrijven, veelal hoger dan de ontwerpbelasting door wind en scheefstand, is de weerstand (bij onbekende gebeurtenissen) aanzienlijk toegenomen. Een zeer zinvolle verbetering van de robuustheid dus.
Het verwarrende is echter dat in diezelfde norm [2], in een paragraaf daarvoor (A.4.1[2]) wordt gesteld dat met de voorgeschreven strategieën, waaronder trekbanden, lokaal bezwijken moet kunnen worden doorstaan, zonder dat disproportionele voortschrijdende instorting optreedt. Dit impliceert een alternatieve draagweg, anders kan lokaal bezwijken (uitval van een element) niet worden doorstaan. Dit lijkt ook zo te leven in de constructeurspraktijk. Een trekband die gaat doorhangen werkt als een kabel en vormt op deze wijze een alternatieve draagweg.
In dit artikel wordt onderzocht of met de toepassing van horizontale trekbanden, gedimensioneerd volgens A.5.1 [2], naast samenhang ook kabelwerking kan ontstaan. Verticale trekbanden worden buiten de beschouwing gelaten.
Reacties