Stijf aardbevings
bestendig bouwen
Afstemming aardbevingsbestendig bouwen
op de Nederlandse bouwpraktijk
1 Het verschil tussen ductiel en stijf gedrag
1
14? CEMENT 8 20 21
In de Eurocode 8 (EN 1998-1), voor-
namelijk opgesteld voor landen die
met tektonische aardbevingen te
maken hebben, is de originele ont-
werpbenadering het bouwen van
een ductiele constructie.
Deze con-
structies hebben een groot vermogen om te
kunnen vervormen. Deze ontwerpgedachte
is (nog) niet gebruikelijk in Nederland. Hier
worden gebouwen met name ontworpen om
windbelasting op te kunnen nemen. Zeer
beknopt beschreven, bestaat de ontwerpge-
dachte van ductiel bouwen uit de volgende
uitgangspunten:
gebruik van een q-factor, een gedragsfac-
tor die het vermogen van een constructie
vertegenwoordigt om energie te absorberen
door middel van ductiel gedrag;
flexibel bouwen, zodat de trillingstijd van
een gebouw buiten het plateau van het res-
ponsspectrum valt, het spectrum dat de
seismische versnelling weergeeft bij ver-
schillende trillingstijden.
Om hiervan een korte achtergrond te geven,
zullen eerst de begrippen flexibel en ductiel
bouwen worden toegelicht. Beide eigen-
schappen hebben over het algemeen een gunstige invloed op de optredende seismische
belastingen op een gebouw.
Bij een flexibele bouwmethode wordt
de aardbevingsbelasting gereduceerd dank-
zij een hogere trillingstijd. Dit volgt uit het
responsspectrum (fig. 2). De maximale
grondversnelling, of het plateau, wordt be-
grensd door de waarden T
B en T C. Wanneer
de trillingstijd of eigenfrequentie van een
gebouw hoger is dan de waarde T
C, dan valt
deze buiten het plateau. Er kan dus gesteld
worden dat hoe flexibeler de constructie en
dus hoe groter de trillingstijd, des te lager
over het algemeen de horizontale versnel-
ling. Bij ductiel bouwen wordt gebruik ge-
maakt van een plastisch bezwijkmechanisme,
waardoor er energiedissipatie kan optreden
in de constructie. In de bepaling van de op-
tredende aardbevingsbelasting wordt dit
meegenomen in de vorm van de zogeheten
q-factor. Deze q-factor duidt de verhouding
tussen de plastische en elastische vervor-
mingscapaciteit aan. Een voorbeeld van
ductiele constructie is een stalen windver-
band waarin de strip plastisch kan vervor-
men. De omliggende constructie moet met
een oversterkte worden uitgevoerd zodat
ING. MATTHIJS KLEIKER MSC
Constructeur
Dijkhuis Ingenieurs
IR. THEO VAN
WAGENINGEN
Adviseur / Directeur Dijkhuis Ingenieurs auteurs
Na de beving in Huizinge op 16 augustus 2012 is in Nederland aardbevingsbestendig
bouwen in beeld gekomen. Hiervoor zijn normen vanuit het buitenland zoals de
Eurocode 8 aangehaald, waarop de NPR 9998 vanaf december 2015 (eerste definitieve
versie) als een soort van Nationale bijlage op is aangesloten. Recentelijk is er een nieuwe versie van de NPR 9998 (december 2020) uitgekomen, met daarin de toevoeging
van bijlage L: ontwerpen voor nieuwbouw. In deze bijlage zijn handvaten gegeven om
aardbevingsbestendig bouwen in nieuwbouw meer aan te laten sluiten op de Nederlandse bouwpraktijk. Het is de bedoeling dat met eenvoudige constructieve benadering aardbevingsbestendige constructies kunnen worden gerealiseerd.
CEMENT 8 2021 ?15
hier geen bezwijkmechanisme in optreedt.
Hiervoor worden in de norm detaillerings-
eisen voorgeschreven.Flexibele constructies kunnen met het
toepassen van de detailleringsregels ook
ductiel worden uitgevoerd. Een nadeel van
flexibele constructies die ductiel worden uit-
gevoerd, is dat de windbelasting en de ver-
vormingseis voor windeffecten maatgevend
kunnen worden, zeker bij lagere aardbevings-
belastingen. Een ductiele constructie moet
immers niet gaan vloeien met windbelasting.
Stijve constructie
In de Nederlandse bouwpraktijk worden
appartementengebouwen veelal opgebouwd
uit steenachtig
e wanden en vloeren. Deze
constructies vertonen over het algemeen stijf
gedrag en brosse bezwijkmechanismen. Met
de toevoeging van bijlage L in NPR 9998, is een
ontwerpbenadering toegevoegd die meer is
afgestemd op de Nederlandse bouwpraktijk.
Gezien de hoge stijfheid van de wan-
den, hebben dit soort constructies een
beperkt vermogen om te vervormen. Het
is hierdoor praktisch niet mogelijk om
energie
dissipatie te r
ealiseren in de con-
structie, waardoor een lage q-factor moet
worden aangehouden. Daarnaast is de tril-
lingstijd van dergelijke gebouwen relatief
laag, vanwege het stijve gedrag. Uit de lage
trillingstijd volgt een hoge waarde uit het
responsspectrum, wat een hoge aardbevings-
belasting als gevolg heeft. De capaciteit van dergelijke stijve construc-
ties is over het algemeen aanzienlijk hoger
dan van ductiele constructies. Daarnaast
zullen de constructies zich al gauw gedron-
gen en elastisch blijven gedragen. In tegen-
stelling tot de ductiele ontwerpgedachte, zijn
er geen detailleringsregels nodig om de con-
structie aardbevingsbestendig te maken.
Nadat de aardbevingsbelastingen zijn be-
paald met de NPR 9998, kan de constructie
worden gecontroleerd door de bijbehorende
materiaalnorm, zoals Eurocode 2 (EN 1992)
voor beton.
Betonnen appartementengebouw
In bijlage L van de NPR 9998 zijn voor een
aantal typologieën, zoals onder andere sta-
len bedrijfshallen en rijtjeswoningen met
metselwerk, randvoorwaarden en tabellen
met opneembare grondversnellingen gege-
ven. Hierin zijn deze typologieën afgestemd
op de stijve ontwerpgedachte. Eén van de
typologieën die niet is genoemd in deze bij-
lage, is het appartementengebouw met wo-
ningscheidende en stabiliserende wanden
in beide richtingen. Dit is een typologie die
aanzienlijk beter past in de meer stijve ont-
werpgedachte, al zijn er nog wel enkele aan-
dachtspunten waarmee rekening moet
worden gehouden.
In het vervolg van dit artikel wordt
aan de hand van een casus een betonnen
appartementengebouw beschouwd op aard-
bevingsbelasting.
2 Responsspectrum, bron: NPR 9998
Met de toevoeging
van bijlage L in
NPR 9998 is een
ontwerpbenade-
ring toegevoegd
die meer is
afgestemd met
de Nederlandse
bouwpraktijk
2
16? CEMENT 8 20 21
Casus
De case is gebaseerd op de Treslingapparte-
menten in Groningen (fig. 3, foto 4).
Opdrachtgever: Nijestee
Architect: KAW architecten
Aannemer: Rottinghuis
Grondonderzoek en funderingsadvies:
Wiertsema & Partners
Dit project voldoet aan de kenmerken van de
reguliere Nederlandse bouwpraktijk. Het be- treft hier een appartementengebouw van zes
verdiepingen met betonwanden in beide rich
-
tingen ten behoeve van stabiliteit (fig. 5). De
afmetingen in het grondvlak zijn 50 x 22 m²
(fig. 6). Voor de begane grondvloer is een ka-
naalplaatvloer op een balkrooster toegepast
ten behoeve van de kruipruimte. Er is een
druklaag toegepast ten behoeve van de
schijfwerking. De verdiepingsvloeren en
dakvloer zijn opgebouwd uit breedplaatvloe-
ren met een hoogte van 230 mm met
3 Impressie Treslingappartementen
4 Treslingappartementen in aanbouw
3
4
CEMENT 8 2021 ?17
5
6
5 3D-weergave Treslingappartementen6 Plattegrond 1ste verdieping 18? CEMENT 8 20 21
0,136g
,000 ,020
,040 ,060 ,080
,100 ,120 ,140
,160,000 ,200,400,600 ,800 1,000 1,200 1,400 1,600 1,800 2,000
SD(T) [g]
T [sec]
Responsspectrum
Grondversnelling X-richting T1[s]
TB TC
TD
zwevende dekvloer. De wanden zijn opge-
bouwd uit beton met een breedte van 250 mm
om te voldoen aan de akoestische eisen.
Voor dit gebouw is het ontwerpspec-
trum uit figuur 7 van toepassing. Voor dit
gebouw is Near Collapse toegepast met een
q-factor van 2,0 (1,5 x 1,33), behorende bij
Ductility Class Low (DCL).
Regelmaat en rekenmethode
Het is voor beide ontwerpbenaderingen,
zowel ductiel als stijf, aan te bevelen om
gebouwen in aardbevingsgebied zoveel mo-
gelijk regelmatig uit te voeren, zowel in ver-
ticale als horizontale richting. Constructieve
regelmaat resulteert in een eenduidige en
voorspelbare krachtswerking. Er worden
richtlijnen gegeven voor beide richtingen in
bijlage L. Beknopt gezegd moet het massa-
zwaartepunt per verdieping zoveel mogelijk
gelijk liggen met het stijfheidszwaartepunt.
Indien een constructie voldoende regelmatig
is, kan de aardbevingsberekening worden
uitgevoerd met de Lateral Force Methode
(hierna genoemd LFM). Met deze methode
wordt aan de hand van de massa, de grond-
versnelling en de q-factor de optredende
seismische afschuifkracht ter plaatse van de
fundering berekend. Volgens NPR 9998 (art. 3.2.2.2.3) geldt
voor de respons bij de verschillende trillings-
tijden:
B d g;d B 0:() 1 1Tp
T T ST a
Tq ??
?? = +
? ? ??
??
? ?
BCd g;d :() p
T TT ST a
q
<
=
C
C Dd g;d :() Tp
T T T ST a
q T
<
=
CD
D d g;d
2 :() T Tp
T T ST a
qT
??
< =
??
??
() () D g;d B1C 2,151
0,126 0,136
1, 5 1, 3 3
p Sa
gT T T q
= = = <
(3.8)
B d g;d
B 0:() 1 1Tp
T T ST a
Tq
?
?
??
= +
? ?
??
??
? ?
BCd g;d :() p T TT
ST a
q
<
=
C
C Dd g;d :() Tp
T T T ST a
q T
<
=
CD
D d g;d
2 :() T Tp
T T ST a
qT
??
< =
??
??
() () D g;d B1C 2,151
0,126 0,136
1, 5 1, 3 3
p Sa
gT T T q
= = = <
(3.9)
B d g;d
B 0:() 1 1Tp
T T ST a
Tq
?
?
??
= +
? ?
??
??
? ?
BCd g;d :() p
T TT ST a
q
<
=
C
C Dd g;d :() Tp T T T
ST a
q T
<
=
CD
D d g;d
2 :() T Tp
T T ST a
qT
??
< =
??
??
() () D g;d B1C 2,151
0,126 0,136
1, 5 1, 3 3
p Sa
gT T T q
= = = <
(3.10)
B d g;d B 0:() 1 1Tp
T T ST a
Tq
?
?
??
= +
? ?
??
??
? ?
BCd g;d :() p
T TT ST a
q
<
=
C
C Dd g;d :() Tp
T T T ST a
q T
<
=
CD
D d g;d
2 :() T Tp T T
ST a
qT ??
??
??
() () D g;d B1C 2,151
0,126 0,136
1, 5 1, 3 3
p Sa
gT T T q
= = = <
(3.11)
w
aarin:
S
d(T) is het r esponsspectrum (de horizontale
seismische versnelling) (in g)
T
is de dominante trillingstijd
van het
constructieve systeem in één richting
(in s)
a
g;d is de r ekenwaarde van de piekgrond -
v
ersnelling op maaiveldniveau (in g )
T
B is de ondergr ens van de trillings -
perioden
waarvoor de spectrale
versnelling constant is (in s)
T
C is de bo vengrens van de trillings -
perioden
waarvoor de spectrale
versnelling constant is (in s)
T
D is de periode die het begin aanduidt van
de constante verplaatsingsrespons
van het spectrum (in s)
p
is de r
elatie tussen piekgrondversnel-
ling en de plateauwaarde van het elas-
tisch responsspectrum
q
is de g
edragsfactor
Voor de seismische afschuifkracht F
b ter
plaatse van de fundering geldt volgens NPR
9998 (art. 4.3.4.2.2)
7
Als er in de
detaillering
aandacht wordt
geschonken aan
het opnemen en
doornemen van
de seismische
belastingen, is er
met de traditio-
nele methoden
aardbevings-
bestendig te
bouwen
7 Responsspectrum Treslingappartementen CEMENT 8 2021 ?19
Fb = S d (T1) · m tot · ? (4.5)
w
aarin:
m
tot is de totale massa van het gebouw
g
elegen boven de fundering
?
is de corr
ectiefactor: ? = 0,85 indien
T
1 < 2T C en het gebouw meer dan twee
bouwlagen heeft, en ? = 1,0 in andere
gevallen
Indien de horizontale en/of verticale regel-
maat in een constructie niet voldoende
aanwezig is, kan worden gekozen voor een
Modale Respons Analyse (hierna genoemd
MRA). Een MRA moet worden uitgevoerd
met een 3D-eindige-elementenmethodepak-
ket. Net als de LFM is de MRA een lineair-
elastische berekening, wat prima volstaat
voor stijve constructies. In een MRA wor-
den, naast de aspecten van de LFM, ook de
verschillende eigenfrequenties van een ge-
bouw meegenomen. De respons van alle
trilvormen die significant bijdragen aan de
globale respons, worden in een MRA in re-
kening gebracht. Voor de Treslingappartementen is
ervoor gekozen een MRA uit te voeren. Re-
denen hiervoor waren de inspringing op de
vierde verdiepingsvloer, de aanwezigheid
van bestaande palen en de wisselende grond -
gesteldheid. Hierdoor konden de palen niet
eenduidig per stramien worden aangebracht.
Daarnaast kunnen de horizontale en verticale veerstijfheden van de palen worden mee-
genomen in de modellering van het model,
wat invloed heeft op het trillingsgedrag van
het gebouw.
Vergelijk windbelasting, LFM en
MRA
Als voor dit gebouw de optredende windbe-
lasting wordt vergeleken met de aardbevings-
belasting, dan zijn er grote verschillen zicht-
baar. Globaal komt de totale windbelasting
v
oor de lange gevel op het volgende neer:
A
gevel = 50 · 12 + (50 ? 8,8) · 6 = 847,2 m²
F
w, E d = 1,03 · (0,8 + 0,5) · 0,85 · 1,5 · 847,2 = 1446 kN
In de berekening van het appartementen-
gebouw is, naast de MRA-berekening, ook
een LFM-berekening gedaan voor een orde-
groottecontrole. Hierbij zijn uitgangspunten
aangehouden, zoals weergegeven onder
'Regelmaat en rekenmethode'. De LFM-berekening is hieronder
weergegeven.
Massa gebouw =
75556 kN (1,0 · Perm. + 1,0?
2 variabel)
B d g;d B 0:() 1 1Tp
T T ST a
Tq
?
?
??
= +
? ?
??
??
? ?
BCd g;d :() p
T TT ST a
q
<
=
C
C Dd g;d :() Tp
T T T ST a
q T
<
=
CD
D d g;d
2 :() T Tp
T T ST a
qT
??
< =
??
??
() () D g;d B1C 2,151
0,126 0,136
1, 5 1, 3 3
p Sa gT T T
q
=
= = <
F
B = S D (T1) · massa · ? = 0,136 · 75556 · 1,0 =
10276 kN
Tabel 1?Seismische belastingen uit MRA
Verdiepingen X/Y Z [m]h [m] ? max Ptot [kN]V tot [kN] V tot/ptot drmax [mm]
Dak X
18 00,002 9106134115% 1
Y 0,006131814% 3
Verdieping 5 X
15 30,003 19779 2828 14%1
Y 0,010268914% 4
Verdieping 4 X
12 30,003 32218 4444 14%1
Y 0,0074022 12% 3
Verdieping 3 X 9 3
0,00344945 598113% 1
Y 0,007519212% 3
Verdieping 2 X 6 3
0,00457681 7397 13% 2
Y 0,0096188 11% 3
Verdieping 1 X 3 3
0,03870966 8 74 612% 14
Y 0,0377068 10% 11
Begane grond X 0 3 ? ? ? ? ?
Y ? ? ? ? ?
20? CEMENT 8 20 21
De totale seismische belasting conform de
MRA op funderingsniveau is voor de maat-
gevende richting:
F
h,Seism,X = 8746 kN (tabel 1)
De conclusie hiervan is dat de seismische
belasting op dit appartementengebouw circa
zes keer zo hoog is als de windbelasting. De
belasting uit de MRA is hier lager dan uit
de LFM. Dit volgt uit het feit dat de MRA de
trillingstijd van het gebouw meeneemt (zie
ook onder 'Trillingsgedrag appartementen-
gebouw'). Door de hogere trillingstijd van
het gebouw uit de MRA valt deze buiten het
plateau in het responsspectrum, zoals aan-
gehouden bij de LFM. Hierdoor is de aan te
houden seismische versnelling lager, waar-
door de seismische belasting lager uitvalt.
Trillingsgedrag appartementen-
gebouw
Aan de hand van de MRA is het trillingsge-
drag van het gebouw in kaart te brengen en
mee te nemen. In tabel 2 zijn voor de Tres -
ling
appartementen de negen berekende tril-
lingsvormen weergegeven met het percen-
tage van de geactiveerde massa. Deze
trillingsvormen of responsen moeten con-
form artikel 4.3.4.3.2 van NPR 9998 worden
gecombineerd. Hieruit volgt uiteindelijk een
maatgevend seismisch belastinggeval, waar-
op de constructie moet worden getoetst. In figuren 8 t/m 11 is weergegeven hoe
het gebouw zich gedraagt wanneer het in
trilling wordt gebracht. In het zijaanzicht (fig. 8) is te zien dat
de voornaamste vervorming van het gebouw optreedt in de fundering, waar de palen
minder stijf zijn dan de bovenbouw. Verder
is te zien dat het gebouw zich relatief een-
duidig gedraagt in de lange richting. In de
korte richting zijn trillingsvormen 1 en 3
aanwezig, wat de oorsprong vindt in de
inspringing op vierde verdiepingsniveau.
Veerstijfheid palen
Zoals eerder vermeld, moet de veerstijfheid
van de palen worden meegenomen in een
MRA-berekening, omdat deze invloed heeft
op het trillingsgedrag van het gebouw. De
veerstijfheid van de palen wordt over het
algemeen opgegeven door de geotechnisch
adviseur, op basis van aangeleverde horizon
-
tale belastingen van de hoofdconstructeur
(fig. 12). Doordat het een lineair-elastische
berekening betreft, is verdere afstemming
benodigd tussen de hoofdconstructeur en
de geotechnisch adviseur. Zo kan de optre-
dende horizontale paalbelasting worden
afgestemd op de horizontale veerstijfheid
die bij die belasting hoort. Er is voor de MRA van de Tresling-
appartementen een gevoeligheidsonderzoek
gedaan om de invloed van de veerstijfheid in
kaart te brengen. Het gebouw is met drie
veerstijfheden doorgerekend, namelijk de
opgegeven veerstijfheid en de veerstijfheid
keer en gedeeld door een factor wortel twee.
Voor dit gebouw bleek dat voor de meeste
onderdelen de variant met de hoogste veer-
stijfheden de grootste belastingen als gevolg
had. Daarnaast werd het gedrag van het ge-
bouw bij de hogere veerstijfheden minder
symmetrisch, doordat de bovenbouw in ver-
houding minder stijf is.
Tabel 2?Trillingsresponsen en percentage geactiveerde massa
f [Hz] T [s] ? X ?Y ?Z
11,75 0,573 0%84% 0%
2 1,93 0,517 98% 0%0%
3 2,06 0,485 0% 11%0%
4 6,14 0,163 0%1%0%
5 6,84 0,146 0%4%0%
6 7,4 3 0,135 2% 0%0%
7 9,67 0,103 0%0%0%
8 10,96 0,091 0% 0%0%
9 13,40 0,075 0%0%0%
9/9 100% 100% 0%
CEMENT 8 2021 ?21
9
11
12
8
10
8 Trillingsrespons 2 zijaanzicht?9 Trillingsrespons 2, 3D-weergave
10 Trillingsrespons 1, 3D-weergave?11 Trillingsrespons 3, 3D-weergave
12 Optredende momenten, dwarskrachten en vervormingen bij een ingeklemde paalkop met 80kN horizontale belasting, bron: Wiertsema & Partners 22? CEMENT 8 20 21
Als gebruik wordt gemaakt van een vast
steunpunt, dan geeft dit een onbetrouwbaar
beeld met het gedrag van het gebouw. De
wanden zullen zich meer als kantelende ele-
menten gedragen in plaats van dat ze over de
paalfundering zullen schuiven.
Belastingoverdracht naar palen
Zoals eerder aangegeven, geeft de hoge massa
in combinatie met het stijve gedrag van de
appartementengebouwen een hoge belas-
ting op de fundering. Voor de Treslingappar-
tementen worden 161 palen toegepast. De
paalbelasting in de korte richting varieert
tussen 46 en 72 kN (fig. 13). Het verschil in
paalbelasting zit hem in het gedrag van het
gebouw, zoals weergegeven bij de trillings-
responsen.Deze horizontale belastingen hebben
een moment op de paalkop als gevolg, zoals
weergegeven bij de diagrammen van Wiert-
sema & Partners. Op deze momenten moet
de paalwapening worden berekend, in com -
binatie met paalexcentriciteiten. Een ander
aspect waar bij het doorvoeren van de belas-
tingen naar de fundering op moet worden
gelet, is het verschil in hoogte tussen de
vloerschijf en de paalkop. Zoals weergegeven
in figuur 14, levert het verschil in hoogte hier
een koppel op. Dit moment moet opgenomen
kunnen worden in de constructie. Dit is een
aandachtspunt vanwege de toepassing van
kanaalplaatvloeren, die geen moment op
kunnen nemen. Voor de Tresling-apparte
-
menten is ervoor gekozen om dit moment
op te nemen in de wand met additionele
stekwapening. Een betere afstemming
Het appartementengebouw dat is beschouwd
in dit artikel, is vanwege de afwijkende vorm
berekend met een Modale Responsberekening
in plaats van een Lateral Force Methode.
Vanwege de hoge massa is het van belang om
het samenspel tussen fundering en boven -
bouw goed in kaart te brengen. Als er in de
detaillering aandacht wordt geschonken aan
het opnemen en doornemen van de seismi -
sche belastingen, is er met de traditionele
methoden aardbevingsbestendig te bouwen. Met het verschijnen van bijlage L is er
een slag geslagen om het realiseren van
aardbevingsbestendige gebouwen te vereen-
voudigen. De berekening en uitwerking van
stijve gebouwen is door het uitblijven van
detailleringseisen en niet-lineaire bereke-
ningen eenvoudiger dan van ductiele gebou-
wen. Stijf aardbevingsbestendig bouwen
levert gebouwen op die meer in lijn zijn met
de Nederlandse bouwpraktijk.
13
14
13 Horizontale seismische paalbelastingen in korte richting MRA
14 Koppel tussen druklaag begane grond en de reactie in de paalkop CEMENT 8 2021 ?23
Om hiervan een korte achtergrond te geven, zullen eerst de begrippen flexibel en ductiel bouwen worden toegelicht. Beide eigenschappen hebben over het algemeen een gunstige invloed op de optredende seismische belastingen op een gebouw.
Bij een flexibele bouwmethode wordt de aardbevingsbelasting gereduceerd dankzij een hogere trillingstijd. Dit volgt uit het responsspectrum (fig. 2 ). De maximale grondversnelling, of het plateau, wordt begrensd door de waarden TB en TC. Wanneer de trillingstijd of eigenfrequentie van een gebouw hoger is dan de waarde TC, dan valt deze buiten het plateau. Er kan dus gesteld worden dat hoe flexibeler de constructie en dus hoe groter de trillingstijd, des te lager over het algemeen de horizontale versnelling.
Bij ductiel bouwen wordt gebruik gemaakt van een plastisch bezwijkmechanisme, waardoor er energiedissipatie kan optreden in de constructie. In de bepaling van de optredende aardbevingsbelasting wordt dit meegenomen in de vorm van de zogeheten q-factor. Deze q-factor duidt de verhouding tussen de plastische en elastische vervormingscapaciteit aan. Een voorbeeld van ductiele constructie is een stalen windverband waarin de strip plastisch kan vervormen. De omliggende constructie moet met een oversterkte worden uitgevoerd zodat hier geen bezwijkmechanisme in optreedt. Hiervoor worden in de norm detailleringseisen voorgeschreven.
Flexibele constructies kunnen met het toepassen van de detailleringsregels ook ductiel worden uitgevoerd. Een nadeel van flexibele constructies die ductiel worden uitgevoerd, is dat de windbelasting en de vervormingseis voor windeffecten maatgevend kunnen worden, zeker bij lagere aardbevingsbelastingen. Een ductiele constructie moet immers niet gaan vloeien met windbelasting.
In de Nederlandse bouwpraktijk worden appartementengebouwen veelal opgebouwd uit steenachtige wanden en vloeren. Deze constructies vertonen over het algemeen stijf gedrag en brosse bezwijkmechanismen. Met de toevoeging van bijlage L in NPR 9998, is een ontwerpbenadering toegevoegd die meer is afgestemd op de Nederlandse bouwpraktijk.
Gezien de hoge stijfheid van de wanden, hebben dit soort constructies een beperkt vermogen om te vervormen. Het is hierdoor praktisch niet mogelijk om energiedissipatie te realiseren in de constructie, waardoor een lage q-factor moet worden aangehouden. Daarnaast is de trillingstijd van dergelijke gebouwen relatief laag, vanwege het stijve gedrag. Uit de lage trillingstijd volgt een hoge waarde uit het responsspectrum, wat een hoge aardbevingsbelasting als gevolg heeft.
De capaciteit van dergelijke stijve constructies is over het algemeen aanzienlijk hoger dan van ductiele constructies. Daarnaast zullen de constructies zich al gauw gedrongen en elastisch blijven gedragen. In tegenstelling tot de ductiele ontwerpgedachte, zijn er geen detailleringsregels nodig om de constructie aardbevingsbestendig te maken. Nadat de aardbevingsbelastingen zijn bepaald met de NPR 9998, kan de constructie worden gecontroleerd door de bijbehorende materiaalnorm, zoals Eurocode 2 (EN 1992) voor beton.
Reacties