Om de bezwijkveiligheid van verankeringen van trekelementen in onderwaterbetonvloeren te kunnen vaststellen, is experimenteel onderzoek uitgevoerd naar het bezwijkgedrag van deze verbindingen. Het programma omvat zowel experimenteel onderzoek als numerieke simulaties. De resultaten van het onderzoek zijn gebruikt bij de recente herziening van CUR-Aanbeveling 77.
52
thema
Trekelementen
in onderwater-
betonvloeren
1
Onderzoek naar bezwijkvorm en draagvermogen
thema
trekelementen in onderwaterbetonvloeren 3 2013
53
750300
300
20
200
500
500
470 530
590
in R 2 in R 1
2720 kN
1867 kN
2023 kN 923 kN
1797 kN
1110 1110
210 210
oplegvlak t.b.v.
belastingframe 300sparingen t.b.v.
voorspanstaaf Ø32
3450
5x600 2000
3450
5x600 2000
R2
R1
2600
425 425
200
320
820 of 1070
320 250
350
820
425
425
2600 500
500 of 750
Voor beneden het maaiveld gelegen constructies wordt vaak
een bouwkuip toegepast. Deze wordt aan de zijkanten begrensd
door damwanden en aan de onderzijde waterdicht afgesloten
met een onder-waterbetonvloer, een betonvloer die onder
water wordt gestort. Nadat de onderwaterbetonvloer is verhard,
kan de bouwkuip worden leeggepompt.
Nieuwe ontwikkelingen en rekenmethoden hebben ervoor
gezorgd dat de onderwaterbetonvloeren steeds slanker kunnen
worden gedimensioneerd [2]. Dat heeft ertoe geleid dat de
verankering van de trekelementen in de vloer de zwakste
schakel kan worden. In rekenregels is daarom ook aangegeven
hoe de uittrekkracht van (geprofileerde) heipalen en trekankers
met een schotelverbinding moet worden berekend [2]. Nume-
rieke simulaties hebben aanleiding gegeven tot vragen over de
theoretische bezwijkveiligheid van de verankering van de trek-
elementen in de vloer [3].
De toenmalige Bouwdienst Rijkswaterstaat heeft in 2002 dan
ook een onderzoeksprogramma gedefinieerd waarin het
bezwijkgedrag van de verbinding van een verticaal trekelement
(betonpaal of trekanker) en een onderwaterbetonvloer wordt
onderzocht. Het programma omvat zowel experimenteel
onderzoek als numerieke simulaties. Het experimentele deel
van het onderzoek is uitgevoerd in het Stevinlaboratorium van
de TU Delft. Hierin staat de capaciteit in de uiterste grenstoe-
stand van de verbinding centraal.
Negen experimenten op schotelankers zijn uitgevoerd. Daarna
is overgegaan op het beproeven van over de gehele vloerdikte
ingestorte betonpalen met tweezijdig inwendige of uitwendige
ribbels (zes experimenten).
Doel van het hier beschreven experimentele onderzoek was, het
vaststellen van de maximale trekkracht die op de ankers kon
worden uitgeoefend, het vastleggen van het vervormingsgedrag
van de vloer, het bezwijkmechanisme en het bezwijkbeeld.
Materiaal en methoden
Betonvloer en uitwendige voorspanning
De onderzochte betonvloer is weergegeven in figuur 2 en foto
3. De vloer is met 20 niet-gespannen voorspanstaven verankerd
aan de laboratoriumvloer, zodat de ongewapende betonvloer na
afloop van een experiment met een vijzel in stukken kan
worden gebroken en afgevoerd. Het bovenaanzicht toont de
vier oplegvlakken van het belastingsframe. De bovenste dwars-
doorsnede geeft de positie van het anker met de schotel. De
tweede dwarsdoorsnede toont de paal met ribbels. De drie
andere dwarsdoorsneden geven de grootte en werklijnen van
de uitwendige voorspanning, voor respectievelijk:
Om de bezwijkveiligheid van verankeringen van trekelementen in
onderwaterbetonvloeren te kunnen vaststellen, is experimenteel
onderzoek uitgevoerd naar het bezwijkgedrag van deze verbindin-
gen. Het programma omvat zowel experimenteel onderzoek als
numerieke simulaties. De resultaten van het onderzoek zijn
gebruikt bij de recente herziening van CUR-Aanbeveling 77.
dr.ir.drs. René Braam
TU Delft, fac. CiTG, Adviesbureau
ir. J.G. Hageman BV
dr.ir. Cor van der Veen
TU Delft, fac. CiTG
dr.ir. Ane de Boer
Rijkswaterstaat-GPO 1
Nadat een bouwkuip is drooggepompt, steken de staven van schotelanker-
trekelementen boven een onderwaterbetonvloer uit; de staven worden later
met schotelankers ook nog aan de constructieve vloer verbonden
2 Afmetingen van de proefstukken (in mm), locatie van anker met schotel of paal
met ribbels en, indien van toepassing, aangrijpingspunten en grootte van de
uitwendige voorspanning
2
trekelementen in onderwaterbetonvloeren 3 2013
54
3 Proefopstelling met schotelanker ingestort
in een betonvloer. De betonvloer is daarna
in één richting voorgespannen
? de 750 mm dikke vloer met eenzijdige voorspanning
(richting R
1);
? de 500 mm dikke vloer met eenzijdige voorspanning
(richting R
1);
? de 500 mm dikke vloer met tweezijdige voorspanning
(richting R
1 en R 2).
De centrische voorspanning komt overeen met een gelijkmatig
verdeelde betondrukspanning van 1,36 MPa (50% van de
gemiddelde korteduurbetontreksterkte op het moment van
beproeven, bijvoorbeeld:
2720 kN : (3450 . 820 ? 2600 . 320) mm
2).
Schotelankers
Precies in het midden van de vloer is het trekelement geplaatst.
Het schotelanker is een Gewi-staaf 63.5 S555/700 (fig. 2 en 4).
Onder aan de staaf zijn een schotel en moer type 63.5 T 2183 G
geplaatst (diameter schotel 350 mm). De karakteristieke onder -
grens van de vloeikracht van het anker is 1758 kN. De beton-
dekking op het vlakke gedeelte van de bovenkant van de
schotel is 300 mm als de totale vloerdikte 500 mm is. Bij een
vloerdikte van 750 mm is die afstand gelijk aan 550 mm. Om
bij een vloerdikte van 750 mm de vloeikracht van het anker bij
bezwijken van het beton niet te overschrijden, zijn deze beton- vloeren in één richting voorgespannen. Bij een vloerdikte van
500 mm is het anker niet maatgevend en kan in twee richtingen
worden voorgespannen.
Palen met ribbels
Tevens zijn drie series betonpalen met tweezijdig minimale en
maximale, inwendige (serie 2, resp. 3) en minimale, uitwendige
ribbels beproefd (serie 1) (fig. 5). De paalstukken hebben een
lengte van 550 mm. Zij zijn ingestort over 500 mm (20 mm
steekt boven de betonvloer uit; 30 mm steekt er onder uit).
CUR-publicaties
Het ontwerpen van grootschalige betonconstructies vereist specifieke kennis en
ervaring. NEN 6720, de 'VBC' [1], was vooral gericht op standaardconstructie-
elementen in de B&U-sector en is als zodanig veelal beperkt toepasbaar. Ten
behoeve van de berekening en detaillering van ongewapende onderwaterbeton-
vloeren heeft CUR-Programma-Adviescommissie 16 'Grootschalige Betonconstruc
-
ties' in 1997 dan ook het advies gegeven om regels op te stellen. CUR-rapport 56
'Onderwaterbeton' en CUR-rapport 102 'Gewapend onderwaterbeton' zijn twee
van de rapporten die aanvullend op NEN 6720 konden worden gebruikt. De bevin-
dingen zijn neergelegd in de herziene versie van CUR-Aanbeveling 77 [2].
3
thema
trekelementen in onderwaterbetonvloeren 3 2013
55
550100
450
100
100 39,2
35,8 115
10
1 3
2
31 2
100
100
100 200300
115
35,8 39,2
10
10
50
70 3030 550
250
250
25 serie 1
serie 2
50
serie 3
250
35
25
30 30
15
15 550
4
Positie van de schotel bij een vloerdikte van 750 mm (links) en 500 mm (rechts)
(mm) (1, 2, 3: posities van thermokoppels voor het voorspellen en berekenen
van de betontreksterkte op het moment van beproeven)
5 Dwarsdoorsnede over de ribbels voor de drie onderscheiden typen betonpa-
len (dimensies in mm.) Serie 1: minimale, uitwendige ribbels; serie 2: minimale,
inwendige ribbels; serie 3: maximale, inwendige ribbels
Palen met ribbels
De proefstukken zijn in twee richtingen voorgespannen. De
palen zijn 'hol' uitgevoerd en worden van 'onderaf ' door een
trekelement met kopplaat door het proefstuk heen geduwd. Na
het bereiken van de maximale belasting worden geleidelijk de
contouren van een pull-out conus aan het bovenoppervlak van
het beton zichtbaar. Uiteindelijk wordt de betonpaal met
omhullende betonconus uit de betonvloer getrokken (foto 7).
De betonvloer vertoont zelf verder geen uitwendig zichtbare
scheurvorming. Er is geen sprake van lokaal afschuiven op de
grenslaag betonpaal ? betonvloer. Het bezwijkbeeld wordt
'pull-out' genoemd, zie ook tabel 2.
Resultaten
Schotelankers
Bij acht van de negen proefstukken (no. 1 t.m. 8) scheurt het
proefstuk in twee stukken ten gevolge van het ontstaan van een
dwarsscheur. Op dat moment wordt de maximale belasting
bereikt. Bij de in één richting voorgespannen varianten is de
richting van de dwarsscheur evenwijdig aan de richting van de
voorspanning. Eén proefstuk (no. 9; de in twee richtingen
voorgespannen variant) vertoont die uitwendige scheurvor -
ming niet: na het bereiken van de maximale belasting worden
geleidelijk de contouren van een pull-out conus aan het
bovenoppervlak van het beton zichtbaar. Uiteindelijk is de
schotel met omhullende betonconus uit de betonvloer
getrokken (foto 6). De betonvloer vertoont zelf verder geen
uitwendig zichtbare scheurvorming.
De twee bezwijkbeelden worden respectievelijk 'splijten ? pull-
out' en 'pull-out' genoemd, zie ook tabel 1.
Tabel 1 Kenmerken en resultaten van uittrekproeven met schotelankers
n r. type Fmax
[kN] bezwijkbeeld
max. uittrekkracht
experiment/theorie [-]
2
7
8
3
4
5
1
6
9 750 mm vloer
550 mm dekking geen voorsp.
750 mm vloer
550 mm dekking
eenzijdige voorsp.
500 mm vloer
300 mm dekking
eenzijdige voorsp.
500 mm vloer
300 mm dekking
tweezijdige voorsp. 1678
1673
1689
1692
1700
1683
1030
1006
1172
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
splijten ? pull-out
pull-out 0,69
0,73
0,75
0,72
0,71
0,64
1,06
1,05
1,29
4
5
trekelementen in onderwaterbetonvloeren 3 2013
56
6 Pull-out conus van proefstuk 9 met schotelanker
uittrekkracht 29% groter dan de theoretische, maximale uittrek-
kracht. Als opensplijten van het proefstuk echter niet wordt
verhinderd (nr. 1 en 6), is het verschil nog slechts 5 tot 6%.
Bij een betondekking op de schotel van 550 mm is de experi-
menteel gevonden uittrekkracht (proefstukken 2-5, 7 en 8)
gemiddeld genomen gelijk aan 71% van de theoretische uittrek-
kracht als opensplijten van het proefstuk kan optreden. Zou in
twee richtingen zijn voorgespannen, dan zou de bezwijkkracht
zeker groter zijn geweest.
In de CUR-Aanbeveling 77 wordt nog een bezwijkkracht
beschreven, namelijk het verbrijzelen van het beton op het
draagoppervlak van de schotel. De toelaatbare drukspanning
is 70% van de kubusdruksterkte; het draagoppervlak is het
oppervlak van de schotel minus de doorsnede van de anker -
staaf. Voor alle proefstukken is de hieruit volgende kracht
niet maatgevend.
Palen met ribbels
Bij alle proefstukken met palen treedt bezwijken op door pull-
out. Volgens CUR-Aanbeveling 77 geldt voor de uittrekkracht
van een betonpaal [2]:
Fu = 0,8 f b n D ( h ? ar )
Met:
f
b rekenwaarde van de langeduurwaarde van de karakteris-
tieke ondergrens van de betontreksterkte
n het aantal van ribbels voorziene vlakken (hier: n = 2)
D dwarsafmeting palen (hier: 250 mm)
h vloerdikte (hier: 500 mm)
a
r ribbelafstand (hier: 120 mm voor de palen met minimale
ribbels; 90 mm bij maximale ribbels)
In deze uitdrukking is 0,8 f
b het 'betonaandeel'. Voorgaande
uitdrukking is gebaseerd op bezwijken door afschuiven over
de ribbels. In tabel 2 zijn de experimenten en de theorie
vergeleken. De theorie blijkt voor alle proefstukken de
Evaluatie bezwijkbeeld en draagvermogen
Schotelankers
Volgens CUR-Aanbeveling 77 is van toepassing voor de
uittrekkracht van een ponskegel [2]:
F
u = 0,8 f b ? h ( d schotel + h )
Met:
fb rekenwaarde van de langeduurwaarde van de karakte-
ristieke ondergrens van de betontreksterkte
h hoogte ponskegel
d
schotel diameter van het schotelanker (350 mm)
In deze uitdrukking is 0,8 f
b het 'betonaandeel'.
In tabel 1 zijn de experimenten en de theorie vergeleken.
Daaruit blijkt dat voor de proefstukken met een dekking op de
schotel van 550 mm (nrs. 2, 7, 8, 3, 4 en 5), de experimenteel
gevonden maximale uittrekkracht kleiner is dan de theoreti-
sche bezwijkkracht bij optreden van het pull-out mechanisme.
Het bezwijken van de proefstukken is echter vroegtijdig inge-
leid door opensplijten van het proefstuk.
Bij een betondekking op de schotel van 300 mm is bij proefstuk 9
(pull-out mechanisme) de experimenteel gevonden maximale
Tabel 2 Kenmerken en resultaten van uittrekproeven met palen met ribbels
n r. type ribbels
betonpaal F max[kN]bezwijk
-
beeld max. uittrekkracht
experiment/theorie [-]
Serie 1-1
Serie 1-2
Serie 2-1
Serie 2-2
Serie 3-1
Serie 3-2 minimaal inwendig
500 mm vloerdikte
minimaal uitwendig 500 mm vloerdikte
maximaal inwendig 500 mm vloerdikte 2483
2373
2399
2329
2421
2179pull-out
pull-out
pull-out
pull-out
pull-out
pull-out 6,6
8,0
7,4
7,5
7,6
7,3
6
thema
trekelementen in onderwaterbetonvloeren 3 2013
57
7 Pull-out conus van proefstuk met paal met ribbels
pull-out kracht aanzienlijk te onderschatten. De theoretische
waarde is gemiddeld slechts circa een zevende van het expe-
rimenteel gevonden resultaat.
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij het toepassen van
ribbels op alle vier in plaats van op twee zijvlakken van de
palen er geen hogere, maximale krachten bij de experimenten
mogen worden verwacht. Bij ribbels op twee zijvlakken is in de
experimenten al een volledige bezwijkconus tot ontwikkeling
gekomen. De theorie geeft echter met n = 4 ten opzichte van
n = 2 een verdubbeling van de uittrekkracht. Dan resteert
echter nog een verhouding van 6,6 : 2 = 3,3 en 8,0 : 2 = 4,0
tussen het verwachte experimentele resultaat en de theorie.
De aard van de ribbelgeometrie (inwendig, dan wel uitwendig)
heeft geen significante invloed op de grootte van de bezwijk-
kracht. Bij het toepassen van maximum inwendige in plaats
van minimum inwendige ribbels neemt de bezwijkkracht met
9% toe.
Het lijkt gerechtvaardigd te stellen dat het bezwijkmodel dat
ten grondslag heeft gelegen aan de uitdrukking voor de
uittrekkracht als gepresenteerd in CUR-Aanbeveling 77, het
werkelijk optredende bezwijkgedrag niet correct weergeeft
en tot een aanzienlijke onderschatting van de werkelijke
uittrekkracht leidt.
Conclusies
Bij zowel een schotelanker als een paal met ribbels treedt
bezwijken op door het ontstaan van een pull-out conus. Het bij
de schotelankerproeven voortijdig doorscheuren van de vloer
reduceert de bezwijkkracht. Een stempeldruk en/of de opslui-
tende werking van naastgelegen vloerdelen voorkomen het
doorscheuren en daarmee het voortijdig bezwijken. De theorie
van de pull-out conus is geschikt om de bezwijkkracht van
beide typen trekelementen te beschrijven.
In de nieuwe CUR-Aanbeveling 77 zal de theoretische formule-
ring worden aangepast aan het opgetreden bezwijkpatroon
(conus). Ook wordt dan de overstap naar de Eurocode-theorie
en formuleringen gemaakt.
?
CUR-Aanbeveling 77
CUR-Aanbeveling 77 ? 'Rekenregels voor onge-
wapende onderwaterbetonvloeren' wordt
momenteel herzien (zie artikel 'Herziening CUR-Aanbeveling 77
(1)'). Deze versie zal beschikbaar komen op www.cementonline.nl
(voor leden) en www.cur-aanbevelingen.nl . De huidige versie is
alleen beschikbaar op www.cur-aanbevelingen.nl .
? LiteRAtuuR
1 NEN 6720: Voorschriften beton TGB 1990, Construc -
tieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995), CUR,
Gouda / NNI, Delft, 2e druk 1995.
2 CUR-Aanbeveling 77: Rekenregels voor ongewapende
onderwaterbetonvloeren, CUR, Gouda, 2001.
3 Kwaaitaal, G.J.J., Krachtswerking en scheurvorming in
onderwaterbetonvloeren, Rapport BSRAP-R-01023,
Bouwdienst Rijkswaterstaat, juli 2001.
7
Het in dit artikel beschreven onderzoek is mede
geïnitieerd door ing. Aaldert Zeilmaker, destijds
medewerker Rijkswaterstaat, nu werkzaam bij
Royal HaskoningDHV en lid van de commissie
die verantwoordelijk is voor het herzien van
CUR-Aanbeveling 77.
trekelementen in onderwaterbetonvloeren 3 2013
Reacties
Jordi Smulders - Geotech Metals 16 november 2021 14:30
Ik zie graag de informatie uit bovenstaand artikel tegemoet. Met vriendelijke groet, Jordi Smulders