De Wet kwaliteitsborging heeft primair tot doel de kwaliteit van bouwwerken en de positie van opdrachtgevers te verbeteren. De privaatrechtelijke impact van de wet is inmiddels geregeld in het Burgelijk Wetboek, publiekrechtelijk zijn de obstakels echter nog niet geslecht.
De bedoeling is om de vergunningverlening in twee delen te splitsen: een ruimtelijke toetsing van het bouwplan aan het omgevingsplan en de omgevingsveiligheid door de gemeente, en een bouwtechnische toetsing namens de opdrachtgever. Ten behoeve van de bouwtechnische toetsing dient de opdrachtgever bij de melding van de start van de werkzaamheden een door een kwaliteitsborger opgesteld borgingsplan aan te leveren. Bij oplevering moet de opdrachtgever tevens een verklaring opstellen dat wordt voldaan aan de bouwtechnische voorschriften, die samen met gegevens en bescheiden, en de gereedmelding naar de gemeente wordt gestuurd. De gemeente controleert het dossier op volledigheid. Indien binnen 10 dagen geen reactie van de gemeente komt, mag het bouwwerk in gebruik worden genomen. Door het ministerie BZK is inmiddels een helder stroomschema ‘Bouwen onder de Omgevingswet en Kwaliteitsborging’ gepubliceerd dat het publiekrechtelijke proces helder in stappen visualiseert.
Vanwege het voor onbepaalde tijd uitstellen van de invoering van de nieuwe Omgevingswet, schuift het van kracht worden van de daarmee samenhangende Wet kwaliteitsborging ook mee in de tijd. Het is teleurstellend om vast te stellen dat het na de invoering van het Bouwbesluit 2012 nog niet gelukt is om ook de andere twee pijlers uit het al in 2008 verschenen rapport van de commissie Dekker met als hoofdtitel 'Privaat wat kan, publiek wat moet' geformaliseerd te krijgen. Het betreft hierbij het terugleggen van de verantwoordelijkheid voor de naleving van de bouwvoorschriften in het bouwproces bij private partijen en het herijken van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en private partijen in een nieuwe Omgevingswet.
Nu de eerste stap voor de Wet kwaliteitsborging voor projecten in gevolgklasse CC1 nog niet gezet kan worden, wordt er verdere vertraging opgelopen in het proces dat al stroperig en moeizaam tot stand komt. Dit terwijl er volgens mij bij iedereen wel consensus is over een positieve uitwerking van de wet op de steeds complexer wordende binnenstedelijke projecten en versnippering van het bouwproces. Hierbij bestaat behoefte aan helderheid over de verdeling van verantwoordelijkheden ter reductie van de faalkosten, waar de Wet kwaliteitsborging een bijdrage aan kan leveren.
Een van de obstakels die leiden tot uitstel van de Omgevingswet, is volgens mij het schrikbarend lage aantal proefprojecten met de Wet kwaliteitsborging tot op heden. Bij het passeren van de wet in de Tweede Kamer is met de gemeente overeengekomen dat de wet pas ingaat als deze, vooruitlopend op de in werking treding in de praktijk, zijn werking op basis van oefeningen heeft aangetoond.
Mijn oproep aan de overheid is om te overwegen juist de komende tijd extra te investeren in het doorlopen van proefprojecten. Dit door ter compensatie de legeskosten voor deze projecten op nul te zetten en ze daarmee interessant te maken voor opdrachtgevers, en daarmee direct of indirect ook voor de nog niet intrinsiek gemotiveerde aannemers. Hiermede kan de invoer van de nieuwe Omgevingswet en daarmee de Wet kwaliteitsborging wellicht versneld worden.
Mogelijk kan de invoer van de wet dan ook voor de gebouwen in gevolgklasse 2 en 3 versneld worden ingevoerd, waarbij het effect ervan naar mijn mening daadwerkelijk tot significante kostenbesparingen kan leiden.
Reacties