De windbelasting is een cruciale ontwerpparameter bij het ontwerp van hoogbouw. Enerzijds omdat de wind op grotere hoogte harder waait en anderzijds omdat gebouwen gevoeliger worden voor trillingen naarmate ze hoger en slanker worden. Wind kan zelfs leiden tot opslingering (resonantie) van de constructie en tot problemen leiden met comfort. Hiermee moet in constructieve berekeningen rekening worden gehouden, waarbij ook eigenfrequentie en demping moeten worden beschouwd.
De windbelasting is een cruciale ontwerpparameter bij het
ontwerp van hoogbouw. Enerzijds omdat de wind op grotere
hoogte harder waait en anderzijds omdat gebouwen gevoeliger worden voor trillingen naarmate ze hoger en slanker worden. Wind kan zelfs leiden tot opslingering (resonantie) van de
constructie en tot problemen leiden met comfort. Hiermee moet in constructieve berekeningen rekening worden gehouden, waarbij ook eigenfrequentie en demping moeten worden beschouwd.
Dynamica van
hoogbouw onder windbelastingen
Toetsing opslingering en comfort hoge gebouwen
20? CEMENT 6|7 2019
In de ontwerppraktijk worden
belastingen meestal zo gesche-
matiseerd dat de constructie aan
de hand van een statische bere-
kening wordt getoetst.
Het effect van
opslingering wordt in de berekening met
een correctiefactor (de dynamische vergro-
tingsfactor c
scd) verrekend.
In Nederland is de Eurocode-reeks
van kracht; windbelasting is in EN 1991-1-4
beschreven. Voor het in rekening brengen
van de dynamische vergroting zijn twee pro-
cedures gegeven. Daarnaast is er een reken -
methode om de versnellingen te berekenen,
waarmee getoetst kan worden of deze als
hinderlijk worden ervaren.
Berekening dynamica
hoge gebouwen
De wind en daarmee de windbelasting is een
fluctuerend verschijnsel. Deze is dus nooit
constant in de tijd. Voor de bepaling van de
sterkte van een constructie is een maximaal
optredende belasting relevant. De toetsing ge-
beurt in de rekenmodellen via een statische
berekening. Er wordt in de ingenieurspraktijk
over het algemeen niet dynamisch gerekend. Slanke constructies kunnen gevoelig
zijn voor windbelasting als deze worden aan -
gestoten in hun eigenfrequentie. Hierbij kan
resonantie optreden. De effecten hiervan
worden verrekend in een vergrotingsfactor
c
scd. De mate waarin de belasting wordt ver-
groot, is afhankelijk van tal van factoren
waaronder de mate van demping, de eigen -
frequentie van het gebouw en de fluctuatie
van de wind. De vergroting wordt in de Euro-
code in een statische berekening in de uiter-
ste grenstoestand in rekening gebracht met
de factor c
scd. Deze factor is in de huidige ver-
sie van NEN-EN 1991-1-4 gedefinieerd als:
waarin:
c
scd is de dynamische vergrotingsfactor
k
p is de piekfactor, vastgesteld als de ver-
houding tussen de maximale waarde
van het fluctuerend deel van de respons
en de standaardafwijking
l
v is de turbulentie-intensiteit
zs is de referentiehoogte van het gebouw
B is een factor die het effect verrekent
van de fluctuaties die in de wind aanwe-
zig zijn (dus zonder dynamische reso-
nantie)
R is een factor die de invloed van dyna -
mische resonantie verrekent; is afhan -
kelijk van de eigenfrequentie en dem -
ping van de constructie
Uitgebreidere achtergronden bij de bepaling
van de factoren B en R zijn gegeven in [1].
BRUIKBAARHEIDSGRENSTOE -
STAND?
De factor c scd wordt gebruikt voor
de berekening van de uiterste grenstoe-
stand. In de bruikbaarheidsgrenstoestand
wordt het criterium bepaald door de mate
waarin mensen gevoelig zijn voor de optre-
dende trillingen. Het blijkt dat het de optre-
dende versnellingen zijn waar het menselijk
evenwichtsorgaan gevoelig voor is. Trillin -
gen worden in dit verband daarom beschre-
ven in termen van versnellingen. Voor de
bepaling van de versnellingsniveaus wordt
in NEN-EN 1991-1-4 gebruikgemaakt van de
volgende uitdrukking voor de standaardaf -
wijking van de versnellingen
?a,x, waarin ook
de factor R ? die bepalend is voor de dyna -
mische vergrotingsfactor ? is opgenomen
(afhankelijk van eigenfrequentie en dem -
ping):
waarin:
?a,x(z) is de standaardafwijking van de
versnellingen
c
f is de totale krachtscoëfficiënt van
het gebouw
? is de volumieke massa van lucht
b is de gebouwbreedte
v
m 2
is het kwadraat van de gemiddelde
windsnelheid
m
1,x is de fundamentele equivalente
massa in de windrichting
K
x is een dimensieloze coëfficiënt vol -
gens bijlage B.4 van NEN-EN 1991-1-4
?1,x(z) is de trillingsvorm behorend bij de
eerste eigenfrequentie van langs-
windtrillingen
(Voor de overige factoren zie eerderge-
NIEUWE EUROCODES
Momenteel wordt in Europa
gewerkt aan een nieuwe gene-
ratie Eurocodes. Het is de
bedoeling dat de Eurocodes
simpeler worden in het gebruik.
Zo zal er één procedure worden
beschreven voor de bepaling
van de dynamische vergro-
tingsfactor c
scd. Daarnaast zul-
len aanvullende ontwerpregels
worden gegeven voor dynami-
sche effecten die niet met c
scd
worden verrekend, zoals trillin-
gen in andere richtingen (tor-
sietrilling of trillingen dwars op
de wind). Zie hiervoor het kader
'Dwars- en torsietrillingen'.
DR.IR. CHRIS GEURTS
Senior Consultant
Structural Dynamics TNO
auteurs
IR. OKKE
BRONKHORST
Researcher
Structural Dynamics TNO
CEMENT 6|7 2019 ?21
0,010,10 1,00
0,5 110
Piekwaarde versnel\[ling [\f/s
2]
\brequentie (Hz)
WerkenWonen
noemde formule voor c scd.)
De piekwaarde van de versnelling wordt
gevonden door de standaardafwijking te
vermenigvuldigen met de piekfactor:
?max = k p ? ?a,x.
TOETSEN VERSNELLINGEN? De bere-
kende piekwaarden van de versnellingen
worden getoetst aan grenswaarden (fig. 1).
Deze zijn gerelateerd aan de mate waarin
mensen reageren op trillingen. In NEN-EN
1991-1-4 worden geen criteria gegeven. Deze
zijn voor Nederland in de nationale bijlage
bij NEN-EN 1990 opgenomen. Deze criteria
zijn dezelfde als de criteria uit NEN 6702.
Er wordt getoetst op een trillingsniveau dat
gemiddeld eens per jaar mag worden over-
schreden. De criteria zijn afhankelijk van de
trillingsfrequentie die wordt gevoeld. Deze
trillingsfrequentie is bij gebouwen gelijk aan
de eigenfrequentie van de constructie. Voor
een woonfunctie worden strengere eisen
gegeven dan voor een kantoorfunctie. Deze
criteria zijn niet aangewezen door het
Bouwbesluit. Het is dus toegestaan af te wij-
ken en strengere of minder strenge eisen
aan te houden.
Invloed van constructie-
eigenschappen
De dynamische effecten worden sterk be-
paald door de eigenfrequentie en demping. In
het algemeen geldt: hoe hoger de eigenfre-
quentie, des te lager de dynamische respon
-
sie. Ook voor de demping geldt: hoe hoger de
demping, des te lager de dynamische respon -
sie. De Eurocode geeft sterk vereenvoudigde
vuistregels of waarden voor de eigenfrequen -
tie en demping. Deze waarden zijn niet-nor-
matief, dus ontwerpers kunnen daar (mits
verantwoord) eigen keuzen in maken. De
vraag is welke keuzen er zijn, en wat het effect
is van deze keuzen op het eindresultaat. Dit
wordt in het navolgende besproken.
Eigenfrequentie? Voor de bepaling van de
eigenfrequentie van een hoog gebouw
gebruikt de Eurocode een simpele vuistre-
gel: de eigenfrequentie (in de zwakste rich -
ting) in Hz is gelijk aan 46/H, waarbij H de
hoogte van het gebouw is in meters. Voor-
deel van deze regel is de eenvoud; er kan
snel een inschatting worden gemaakt. Het
nadeel is dat de invloed van massa- en stijf -
heidseigenschappen van constructie en
gebouw buiten beschouwing worden
gelaten. Dus als het gebouw stijver of lichter
wordt ontworpen, heeft dit geen effect op de
HERHALINGSTIJD
De waarden van R en k
p voor
het bepalen van de dynami-
sche vergrotingsfactor en de
versnellingen, hangen onder
meer af van de windsnelheid.
Voor de berekeningen van de
uiterste grenstoestand wordt
uitgegaan van een windsnel-
heid met herhalingstijd van 50
jaar, en voor de bruikbaar-
heidsgrenstoestand van een
waarde die hoort bij een herha-
lingstijd van 1 jaar. Dit betekent
dat de waarden voor k
p en R
voor beide situaties afzonderlijk
moeten worden bepaald en
niet dezelfde waarde opleveren.
1 Voorgeschreven grenswaarden in NENEN 1990/NB voor de piekwaarde van de versnelling voor wonen en werken
1
22? CEMENT 6|7 2019
hier ingeschatte eigenfrequentie, terwijl dit
in werkelijkheid wel het geval is. Een stijver
gebouw levert, bij een gelijke massa, een
hogere eigenfrequentie. Als de massa lager
wordt, bij gelijke stijfheid, wordt ook de
eigenfrequentie hoger.De vervallen NEN 6702 geeft een ande-
re methode. Door de doorbuiging van het ge-
bouw te bepalen als gevolg van de zwaarte-
kracht, werkend in de windrichting, kan
volgens deze norm een inschatting worden gemaakt van de eerste eigenfrequentie. Dit
is betrekkelijk eenvoudig. Voordeel is dat de
invloed van de massa of stijfheid is doorbe-
rekend in de eigenfrequentie.
In tabel 1 is voor vijf Nederlandse hoge
gebouwen de eigenfrequentie weergegeven
die is gebruikt in het ontwerp, uitgerekend
op basis van NEN 6702. Deze is vergeleken
met de eigenfrequentie volgens EN 1991-1-4
en met de gemeten eigenfrequentie. De sterkte van
een constructie
wordt in reken
modellen via
een statische
berekening
bepaald; er
wordt over het
algemeen niet
dynamisch
gerekend
DWARS- EN TORSIETRILLINGEN
De regels voor opslingering (c
scd) en ver-
snellingen in NEN-EN 1991-1-4 zijn van toe-
passing op de trillingen in de windrichting.
Dwars- en torsietrillingen zijn in de huidige
Eurocode niet meegenomen. In de ont -
werpversie voor de nieuwe Eurocode EN
1991-1-4 zijn een aantal bijlagen opgeno-
men op basis waarvan het effect van
dwars- dan wel torsietrillingen kan worden
berekend.
Deze dwars- en torsietrillingen moeten
worden beschouwd, indien aan de vol-
gende voorwaarden voor de slankheid
wordt voldaan:
en
waarin:
h is de gebouwhoogte
b is de gebouwbreedte
d is de gebouwdiepte
v
m(h) is de gemiddelde windsnelheid op de
gebouwhoogte
n
L is de eigenfrequentie van de con-
structie dwars op de windrichting
Een slankheidsverhouding (
) groter
dan 3 komt veel voor in de huidige hoog-
bouw in Nederland. In veel gevallen zal
deze hoogbouw echter niet expliciet zijn
getoetst op dwars- en torsietrillingen.
In het voorstel voor NEN-EN 1991-1-4 wordt
een rekenprocedure gegeven, waarbij
onderscheid wordt gemaakt naar een situ-
atie met een slankheid tussen 3 en 6 en
situaties met grotere slankheid. Voor een slankheid tussen 3 en 6 spelen zowel de
turbulentie in de aankomende stroming als
de optredende wervelvorming op het
gebouw een belangrijke rol. Voor de slank
-
heid groter dan 6 zijn krachten als gevolg
van wervelloslating dominant. Hier wordt
verwezen naar het rekenmodel voor het in
rekening brengen van vortex-excitatie dat
in een separate bijlage van de Eurocode is
opgenomen.
Voor de berekening van de belasting door
wind in dwarsrichting wordt de volgende
uitdrukking gebruikt:
waarin:
f
L is de belasting per eenheid van lengte
(als functie van de hoogte)
C
L is de krachtscoëfficiënt in dwarsrich-
ting, afhankelijk van de verhouding d/b
c
dL is een dynamische vergrotingsfactor
voor dwarstrillingen, afhankelijk van
onder meer eigenfrequentie en dem-
ping in dwarsrichting en van de eigen-
schappen van de wind
Voor torsietrillingen zijn vergelijkbare regels
opgesteld (hier niet behandeld). De nieuwe
Eurocode geeft ook rekenregels voor de
optredende versnellingen voor dwarsrich-
ting en voor torsie en geeft daarnaast ook
regels voor het combineren van de belas-
ting en het belastingseffect in wind-,
dwars- en torsierichting.
CEMENT 6|7 2019 ?23
Wat opvalt in deze tabel is dat de eigenfre-
quentie zoals die uit NEN 6702 is bepaald,
voor alle gebouwen lager is dan de gemeten
waarde, en ook lager is dan de waarde uit de
vuistregel uit NEN-EN 1991-1-4. Dit is verras-
send omdat het rekenmodel van NEN 6702
(althans in theorie) beter rekening houdt
met specifieke eigenschappen van de con-
structie. Toepassing van een in werkelijk -
heid te lage waarde voor de eigenfrequentie
levert een hogere berekende waarde op voor
de trillingsniveaus dan de werkelijke waar-
de. Dit kan leiden tot het onnodig afkeuren
van het ontwerp en verzwaren van de con -
structie. De Eurocode-waarde ligt dichter bij
de metingen voor deze gebouwen. De 'oude'
methode uit NEN 6702 is op basis van deze
waarnemingen als conservatief te beschou -
wen.
BEPALING DEMPING? Voor de waarde van
de demping in een constructie wordt in de
Eurocode een tabel gegeven waarbij de dem -
ping wordt bepaald aan de hand van het con -
structiemateriaal. Aan een constructie ge-
maakt van beton wordt een hogere demping
toegekend dan aan een constructie van staal.
De demping wordt in de Eurocode weergege-
ven als het logaritmisch decrement
?. In NEN
6702 (en diverse literatuurbronnen) wordt de
demping D als percentage van de kritische
demping gegeven. Als goede benadering geldt:
? = 2? D. Ofwel, een demping ? = 0,1 (zoals ge-
bruikt in de Eurocode voor beton), komt over-
een met D = 0,016 of 1,6%. Bij de keuze voor de demping wordt geen
onderscheid gemaakt naar type constructie,
en ook de fundering speelt geen rol.
Uit een evaluatie van meetdata voor dezelfde
vijf hoge gebouwen, blijkt dat de gemeten
demping in een constructie kan afwijken
van de waarden die uit de normen volgen
(tabel 2). De gemeten demping is in deze
voorbeelden vaak wat lager dan de demping
in de huidige Eurocode. In NEN 6702 is voor
de toets op versnellingen (SLS) een lagere
demping gegeven die beter overeenkomt
met de gemeten demping. Als de demping te
hoog wordt aangehouden, kan dat leiden tot
een onderschatting van de trillingsniveaus,
en mogelijk tot problemen in de gebruiksfa
-
se. Als dit optreedt vraagt het ingrijpende,
kostbare aanpassingen aan de constructie,
die beter voorkomen kunnen worden in het
ontwerp. Er is momenteel nog geen goed model
beschikbaar om in het ontwerpstadium de
demping in de constructie nauwkeurig te
voorspellen. Uit lopende metingen van TNO
aan de New Orleans Toren in Rotterdam
blijkt onder meer dat deze demping afhan -
kelijk is van de amplitude van de beweging.
Bij hogere amplitude (hogere belasting)
wordt een toenemende waarde voor de
demping gevonden, die echter vanaf een be-
paald belastingsniveau niet langer toeneemt
maar zelfs afneemt. Er is nog te weinig be-
kend over de mechanismen die dit gedrag
veroorzaken, om daar in het ontwerp reke-
ning mee te kunnen houden.
Nadeel van de
vuistregelme
thode voor het
bepalen van de
eigenfrequentie
uit de Eurocode
is dat de invloed
van massa en
stijfheidseigen
schappen buiten
beschouwing
wordt gelaten
gebouw / norm Erasmus MCMontevideoNew OrleansJuBi-torensOval Tower
NEN 6702 0,23 HZ0,19 HZ0,19 HZ0,27 HZ0,28 HZ
EN 1991-1-4 0,38 HZ0,33 HZ0,30 HZ0,30 HZ0,47 H Z
GEMETEN 0,52 HZ0,42 H Z0,28 HZ0,46 HZ0,40 HZ
gebouw / norm Erasmus MCMontevideoNew OrleansJuBi-torensOval Tower
NEN 6702 ULS 2%2%2%2%2%
NEN 6702 SLS 1%1%1%1%1%
EN 1991-1-4 1,6%1,3%1,6%1,6%1,6%
GEMETEN 1,6%1%0,8%1,2%0,7%
Tabel 1?
Eigenfrequentie van vijf Nederlandse hoge gebouwen, zoals gegeven in diverse normen
en vergeleken met de gemeten eigenfrequentie
Tabel 2? Demping in vijf Nederlandse hoge gebouwen, zoals gegeven in diverse normen en
vergeleken met de gemeten demping
24? CEMENT 6|7 2019
Windtunnelonderzoek
Voor hoogbouwconstructies is het wereld-
wijd zeer gebruikelijk windtunnelonderzoek
uit te voeren om de windbelastingen te
bepalen. Hiermee kan het ontwerp van de
constructie worden geoptimaliseerd op de
werkelijke belastingen. De NTA 4614-3, een uitgave van NEN in
het kader van het Nationaal Convenant
Hoogbouw, geeft adviezen wanneer wind -
tunnelonderzoek toe te passen voor hoog -
bouw. Deze NTA en ook de nationale bijlage
bij NEN EN 1991-1-4 verwijzen naar
CUR-Aanbeveling 103 uit 2005 [5]. Deze geeft
procedures om de windbelasting op hoge ge-
bouwen te bepalen met windtunnelonder-
zoek. Deze aanbeveling is gericht op de be-
paling van de krachten, drukken en
momenten waarbij de dynamische vergro-
ting rekenkundig wordt toegevoegd. Er is in
deze aanbeveling geen methode gegeven om
de invloed van dynamica direct uit windtun -
nelonderzoek te bepalen.
In het buitenland werden in het verleden
voor (super)hoogbouw windtunnelonderzoe-
ken uitgevoerd aan zogeheten aero-elasti -
sche modellen. In deze modellen zijn de
dynamische eigenschappen op schaal nage-
bootst, waarmee de dynamische respons in
een juist geschaalde turbulente stroming
kan worden bepaald. Dergelijk onderzoek is
niet opgenomen in de CUR-Aanbeveling en
voor zover bekend ook niet gebruikt voor
hoogbouw in Nederland. Nadeel van deze aero-elastische mo-
delstudies is dat bij een ontwerpwijziging
de resultaten van eerder onderzoek niet
bruikbaar zijn. Bij een ontwerpwijziging
van de constructie moet een nieuw schaal -
model worden gemaakt om de effecten te
bepalen. Dit is tijdrovend en kostbaar.
Een methode die de laatste decennia veel
meer wordt toegepast, maakt gebruik van
gelijktijdig gemeten drukken, verdeeld over
het gebouw. De tijdsignalen van deze druk -
metingen kunnen worden gebruikt in een
eindige-elementenberekening, waarmee de
dynamische respons kan worden bepaald.
Als in het ontwerp de constructie wijzigt,
maar de gebouwvorm gelijk blijft, kan dit
eenvoudig in de berekening worden aange-
past en is geen nieuwe windtunnelmeting
nodig. Deze methode is bijvoorbeeld toege-
past in het ontwerp van het EPO-gebouw,
waarover meer elders in deze Cement (zie
artikel '4D dynamische analyse van hoog -
bouw').
Effect van naastgelegen gebou-
wen
Ook de invloed van nabijgelegen gebouwen
(interferentie) kan met een windtunnelon -
derzoek worden bepaald. In een aantal stu -
dies is onderzocht welke invloed interferen -
2 Contouren voor de verhoudingsfactor tussen de respons met en zonder
nabijgelegen hoogbouw met dezelfde dimensies, met wind van links [4]
Er is momen
teel nog geen
goed model
beschikbaar om
in het ontwerp
stadium de
demping in
de constructie
nauwkeurig te
voorspellen
2
CEMENT 6|7 2019 ?25
tie tussen nabijgelegen hoogbouw op de
dynamische respons kan hebben. In [3]
neemt ? voor de situatie met twee hoge vier-
kante gebouwen van dezelfde hoogte ? de
piekversnelling maximaal met een factor 1,4
tot 2,3 toe voor de richting parallel aan de
wind, en met 1,3 tot 3,0 voor de dwarsrich-
ting van het gebouw. Parameters die hierbij
een grote invloed hebben, zijn de turbulen -
tie-intensiteit van de aankomende wind, de
breedteverhouding van de twee gebouwen
en de zogenoemde gereduceerde windsnel -
heid (de verhouding tussen de windsnelheid
en de eigenfrequentie en breedte van het
benedenwindse gebouw). Deze toenamen zijn gevonden voor
een stroomopwaarts verstorend hoog ge-
bouw. Ook als het storende gebouw stroom -
afwaarts staat, kan er een grote invloed zijn
op de dynamische respons. Voor de situatie
weergegeven in figuur 2 nam in [4] de dyna -
mische respons in langsrichting toe met een
factor 4,36. Uit deze resultaten blijkt het belang
van de bepaling van de dynamische respons
van hoogbouw in een stedelijke omgeving,
zeker als er andere hoogbouw in de nabij-
heid staat. Numerieke modellen
Naast windtunnelonderzoek zijn ook nume-
rieke modellen beschikbaar voor de bereke-
ning van stromingen rondom gebouwen
(Computational Fluid Dynamics, CFD). Voor-
deel van deze modellen is dat deze de druk -
verdelingen over het gehele gebouw kunnen
weergeven (waar windtunnelmetingen wer-
ken met discrete posities voor de meetpun -
ten). CFD werkt goed voor gemiddelde druk -
ken. Het vraagt nog wel om verdere
doorontwikkeling van deze modellen voor
de berekening van tijdsignalen van drukver-
delingen, die nodig zijn voor bepaling van de
dynamische respons van een gebouw.
Tot slot
In dit artikel is een overzicht gegeven van
methoden om de dynamische belasting door
de wind in rekening te brengen. De praktijk
van hoogbouw in Nederland (en Europa)
vraagt om nadere invulling van de rekenmo-
dellen voor gebouwtrillingen in dwarsrich -
ting en voor torsie. Windtunnelonderzoek
en numerieke stromingsmodellen (CFD) zijn
waardevolle hulpmiddelen die ingezet kun -
nen worden in combinatie met FEM-bereke-
ningen om het dynamisch gedrag beter te
voorspellen.
MEER LEZEN
In diverse andere artikelen in
Cement wordt ingegaan op
dynamische aspecten van
hoogbouw onder windbelastin-
gen. In het artikel 'Berekenings-
methoden dynamische respon-
sies hoogbouw' gaat Rob Treels
van IMd in op praktische reken-
regels voor dynamische respon-
sies. Arnold Robbemont van
Zonneveld ingenieurs gaat in
zijn artikel '4D dynamische
analyse van hoogbouw' in op
dynamische analyses, waarbij
gebruik is gemaakt van wind-
tunnelmetingen en FEM-bere-
keningen. Ook als het storende gebouw
stroomafwaarts staat, kan er een
grote invloed zijn op de dynamische
respons
LITERATUUR
1 Steenbergen, R.D.J.M., Geurts, C.P.W.,
Bentum, C.A. van, Trillingen veroorzaakt
door fluctuerende windbelasting. Bouwen
met Staal 204, 2008, pp. 5662.
2 Syllabus cursus Windbelastingen,
achtergronden bij de Eurocode, Bouwen
met Staal, Betonvereniging en Stichting
Kennisoverdracht Windtechnologie,
november 2018.
3 Yu, X., Xie, Z., Gu, M., Interference effects
between two tall buildings with different
section sizes on windinduced acceleration.
Journal of Wind Engineering and Industrial
Aerodynamics 182, 2018, pp. 16 26.
4 Bailey, P.A., Kwok, K.C.S., Interference
excitation of twin tall buildings. Journal of
Wind Engineering and Industrial
Aerodynamics 21, 1985, pp. 323 338.
5 CUR Aanbeveling 103:2005
Windtunnelonderzoek, CROW CUR.
26? CEMENT 6|7 2019
Reacties