Het inhoudelijk niveau van de aangedragen, en niet altijd beargumenteerde veronderstellingen varieert hierbij van goed tot bedroevend laag. Daar waar we als goed ingevoerde constructeurs nog een onderscheid kunnen maken tussen de zin en onzin, is dit voor de gewone Nederlander niet het geval. Hierdoor wordt het veelal negatieve beeld van de bouwsector met over elkaar buitelende partijen enkel versterkt. Het zou beter zijn als betrokkenen in dit soort situaties zich zouden beperken tot uitspraken die feitelijk juist zijn, en niet vooruitlopen op mogelijke conclusies van privaat ingeschakelde deskundigen en/of de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Dit ondanks de soms aanwezige druk van de media om als betrokkene inhoudelijk te reageren op het incident.
Het mag u als lezer inmiddels duidelijk zijn dat ik in deze blog niet de intentie heb om ook een mening of veronderstelling over het instorten van het dak te lanceren. Het lezen van de eerste conlusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft mij echter wel getriggerd om eens te kijken naar hoe we als betonconstructeurs eigenlijk met het fenomeen brosse breuk omgaan en de bepalingen vanuit de normen sinds mijn start als constructeur met elkaar te vergelijken.
In de VB 1974/1984 zijn in deel E, artikel 701.2.1, minimale wapeningspercentages opgenomen die alleen voor wanden en kolommen onder centrische druk afhankelijk zijn van de betondruksterkte van het toe te passen beton. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen beton met een kubusdruksterkte van B12,5 /B17,5 en B22,5 en hoger. Aanvullend is in artikel 701.2.2 opgenomen dat, behalve bij waterkerende vloeren en wanden, het wapeningspercentage bepaald volgens artikel 701.2.1 verlaagt mag worden naar 1,5 maal het volgens de berekening benodigde wapeningspercentage. Zeker bij de introductie van het voorschrift was het toepassen van hogere dan de in het artikel opgenomen betonkwaliteiten niet gebruikelijk..
In de TGB 1990 is in artikel 9.9.2.1 een minimaal wapeningspercentage voorgeschreven voor de hoofdwapening in de maatgevende, op buiging en/of normaalkracht belaste, doorsnede. Dit zodat de scheurbelasting van het beton kan worden opgenomen. Deze wordt bepaald door het gebruik van een bovengrens van de treksterkte van het beton van 1,4 maal de gemiddelde treksterkte. Deze waarde is gelijk aan tweemaal de representatieve waarde van de treksterkte van het beton. Aanvullend in het artikel is opgenomen dat de toe te passen wapening in geen enkel geval groter hoeft te zijn dan 1,25 maal de berekende wapening. Tevens is in het artikel aangegeven dat de minimale wapening niet benodigd is indien bezwijken ten gevolge van brosse breuk uitgesloten is, dus voor statisch onbepaalde constructies met voldoende rotatiecapaciteit. De TGB 1990 betekende een verhoging van de minimale wapeningspercentages voor beton met druksterkte groter dan B25, die inmiddels gangbaar waren.
In de NEN-EN-1992-1-1 zijn in de Nationale Bijlage van artikel 9.2.1.1 de formules van artikel 9.9.2.1 van de TGB 1990 overgenomen. Opvalt dat hierbij een andere bovengrens voor de treksterkte van het beton wordt gehanteerd, globaal 1,4 maal de representatieve waarde van de treksterkte. In het artikel is tevens aangegeven dat de wapening verlaagd mag worden naar 1,25 maal de berekende wapening in de uiterste grenstoestand. Het artikel levert een reductie van de minimale wapeningspercentages ten opzichte van de met de TGB 1990 berekende waarden.
Zelf heb ik de voorkeur om ter voorkoming van brosse breuk voor de berekeningen van de minimale wapeningspercentages conform de NEN-EN-1992-1-1 de treksterkte van het beton met een onderschrijdingskans van 95% (fctk;0,95) te hanteren.
Voor nu rest mij niets anders dan met belangstelling de bevindingen van de ingeschakelde deskundigen en de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de oorzaken van het deels instorten van het dak van het AZ-stadion af te wachten.
Reacties