In navolging van de bedrijfsmatige CO2-prestatieladder van ProRail heeft Rijkswaterstaat een projectmatige variant gelanceerd genaamd DuboCalc. Hierin worden de milieueffecten omgerekend tot milieukosten die bij de prijs van een product moeten worden opgeteld. Maar wat zijn de projectmatige gevolgen hiervan? Zijn de gangbare keuzes in de Nederlandse civiele betonbouw dan nog wel gerechtvaardigd? Deze vragen stonden centraal in een afstudeeronderzoek aan de TU Delft, waarin werd samengewerkt met BAM Civiel en BAM Infraconsult. Auteurs:ir. Maarten de Moel (BAM Infraconsult bv)ir. Jeannette Bouwmeester-Van den Bos (BAM Infraconsult bv / TU Delft fac. CiTG)
Milieukosten civiele betonbouw
1 2012
|
online
online
Milieukosten
civiele betonbouw
In navolging van de bedrijfsmatige CO 2-prestatieladder van ProRail heeft Rijkswaterstaat een
projectmatige variant gelanceerd genaamd DuboCalc. Hierin worden de milieueffecten omgere -
kend tot milieukosten die bij de prijs van een product moeten worden opgeteld. Maar wat zijn de
projectmatige gevolgen hiervan? Zijn de gangbare keuzes in de Nederlandse civiele betonbouw
dan nog wel gerechtvaardigd? Deze vragen stonden centraal in een afstudeeronderzoek aan de
TU Delft, waarin werd samengewerkt met BAM Civiel en BAM Infraconsult.
Onderzoek naar de gevolgen van het toevoegen van
milieukosten voor de Nederlandse civiele betonbouw
Milieukosten civiele betonbouw2
2012
|
online
1 Stort van onderwaterbetonvloer van
referentieproject Schelphoek te Alkmaar
foto: Jane van Raaphorst
Uitgangspunten onderzoek
Bij het betreffende afstudeeronderzoek is de volgende
probleemstelling geformuleerd: 'Wat zijn de gevolgen voor de
Nederlandse civiele betonbouw ten aanzien van de keuze in
uitvoeringswijze, sterkteklasse en verhardingssnelheid, indien
de projectmatige emissies worden beschouwd?'
Literatuuronderzoek omtrent deze materie levert de volgende
aspecten op:
? Het traditionele bouwproces is een rechtlijnig proces. Zoals
in figuur 2 inzichtelijk is gemaakt, dienen grondstoffen als
input, worden keuzes gemaakt op basis van kosten, tijd en
kwaliteit en zijn emissies en biodiversiteit de output. Dit in
tegenstelling tot het 'sustainable' bouwproces, waarin terug-
koppeling plaatsvindt met de in- en output. De keuzes worden hierbij gemaakt op basis van economische begrenzin-
gen, milieutechnische en sociaal-culturele aspecten [3].
? Om deze 'sustainable' verandering te bewerkstelligen moet de
realisatie van betonnen constructies op een andere wijze
geschieden. Uit figuur 3 valt op te maken dat er gedurende
bepaalde levenscyclusfasen zeer effectief kan worden
gestuurd op de totale milieubelasting. Tevens kan uit deze
figuur worden geconcludeerd dat de keuzes in de conceptuele
ontwerpfase, van de uitvoeringsmethode en van de wijze van
hergebruik, het meest effectief zijn [1].
? Uit figuur 5 blijkt dat circa 80% van de CO
2-emissie wordt
geëmitteerd tijdens de 'inkoopfase' (zie kader 'Verklarende
woorden- en afkortingenlijst'), waarmee deze fase maatge-
vend is voor civieltechnische projecten. Dit in tegenstelling
tot woning- en utiliteitsbouw, waar de 'gebruiksfase' maatge-
vend is met een nagenoeg gelijk percentage [2]. De voor -
naamste reden hiervoor is dat aan de gebruiksfase van een
woning of kantoor hoge eisen worden gesteld ten aanzien van
beheersing van het binnenklimaat.
? Als naar de emissies van betonmortel, één van de basisingre-
diënten van de betonbouw, wordt gekeken, valt op dat circa
80% van de CO
2-uitstoot wordt veroorzaakt door de produc-
tie van cement. Dit wordt voor portlandcement hoofdzakelijk
1
ir. Maarten de Moel
BAM Infraconsult bv
1)
ir. Jeannette Bouwmeester-
Van den Bos
BAM Infraconsult bv / TU Delft fac. CiTG
1) M.R. de Moel is afgestudeerd op het onderzoek '(Milieu)kosten in de Nederlandse
civiele betonbouw' aan de TU Delft fac. CiTG. Het onderzoek werd begeleid door
ir. W.J. Bouwmeester-Van den Bos, prof.ir. A.Q.C. van der Horst (beiden BAM
Infraconsult bv / TU Delft fac. CiTG), ing. W. Boekhold (BAM Civiel bv) en dr.ir.
A.L.A. Fraaij (TU Delft fac. CiTG).
Aanleiding onderzoeksvraag
De emissie van CO 2 speelt in de Nederlandse civiele betonbouw geen rol van
betekenis, omdat in de civiele techniek de nadruk ligt bij de prijs van een
product en niet waar het vandaan komt, hoe het is geproduceerd en of het wel
recyclebaar is. In december 2009 heeft ProRail de eerste stap gezet om een
kentering te veroorzaken met de lancering van de bedrijfsmatige CO
2-prestatie -
ladder (zie kader 'Verklarende woorden- en afkortingenlijst') waarin aanbeste -
dende bedrijven worden beloond voor hun CO
2-beleid door middel van een
bedrijfsmatige korting op de aanneemsom. In navolging hiervan heeft Rijkswa-
terstaat DuboCalc, nu onderdeel van BREEAM-NL Infra (zie kader Verklarende
woorden- en afkortingenlijst), gelanceerd waarbij op projectniveau de milieuef-
fecten inzichtelijk worden gemaakt. Een eerste ervaring met de gevolgen van
dit programma staan centraal in dit onderzoek..
Milieukosten civiele betonbouw
3 2012
|
online
online
naar negen milieueffectcategorieën (MEC's), zoals in de linker -
kolom van tabel 1 is weergegeven.
Een milieueffectcategorie is een verzameling van gelijkge-
stemde emissies, die alle invloed uitoefenen op een specifiek
onderdeel van het milieu, zoals klimaatverandering [4]. Elke
milieueffectcategorie heeft een equivalenteenheid (zie tabel 1,
derde kolom van links). Een equivalenteenheid is de eenheid
waarin de emissies van milieueffectcategorie worden uitge-
drukt en heeft als doel alle emissies binnen de desbetreffende
milieueffectcategorie om te rekenen tot één getal. Dit wordt
voor de milieueffectcategorie 'klimaatverandering' geïllustreerd
aan de hand van tabel 2. Hierin is inzichtelijk gemaakt dat CO
2
de referentiestof is en dat 'kg CO
2' de bijbehorende equivalent-
eenheid is. Daarnaast zijn in tabel 2 de equivalentfactoren van
de belangrijkste broeikasgassen weergegeven. De equivalentfac-
tor voor klimaatverandering wordt berekend door het aardop-
warmingsvermogen van 1 kg broeikasgas te delen door het
aardopwarmingsvermogen van 1 kg van de referentiestof CO
2.
Uit de getallen in tabel 2 wordt inzichtelijk dat het aardopwar -
mingsvermogen van 1 kg CO
2 nagenoeg verwaarloosbaar is ten
opzichte van de andere broeikasgassen.
Door de hiervoor beschreven benaderingswijze wordt in het
onderzoek een breed scala aan emissies gegroepeerd tot slechts
enkele milieueffectcategorieën, die worden uitgedrukt in één
waarde per milieueffectcategorie [7].
veroorzaakt door de decarbonatie van kalksteen (circa 55%)
en de energiebehoefte voor het branden van cement (circa
45%) [3].
Op basis van deze uitgangspunten is de focus van het onderzoek
gericht op een levenscyclusbeschouwing van de 'winning van
grondstoffen' tot en met de 'oplevering van de betonconstructie'.
Met deze uitgangspunten zijn de in de probleemstelling
vermelde varianten getoetst aan de hand van een referentiepro-
ject: de bouw van de parkeergarage Schelphoek in Alkmaar
(foto 1). Deze drie verdiepingen tellende ondergrondse
parkeergarage (met zevenhonderd parkeerplaatsen) wordt
onder twee appartementencomplexen gerealiseerd. Dit project
is geselecteerd voor dit onderzoek omdat het een representa-
tieve waarde heeft voor de Nederlandse civiele betonbouw. Dit
vanwege de grote hoeveelheid beton (22 250 m
3) en de hoge
repetitiefactor. Ten behoeve van vereenvoudiging van het
onderzoek zijn de betondimensies gelijk gehouden.
Beschouwde milieueffecten
Oorspronkelijk richtte het onderzoek zich alleen op de project-
matige emissie van CO
2. Echter, de milieutechnische compo-
nent van 'sustainability' is breder dan alleen het broeikasgas
CO
2, aangezien het milieu meer aspecten omvat dan alleen
klimaatverandering. Daarom is in het onderzoek opgeschaald
bronnen bronnen
kwaliteit milieu-
technische
aspectensociaal
culturele
aspecten
economische
begrenzingen
kosten
tijd
emissies emissies
biodiversiteit
traditioneel bouwproces 'sustainable' bouwenbiodiversiteit
detailontwerp
bouw
conceptueel ontwerp
ontwerp
bouw gebruik
levensloopfases van een betonnen constructie
de mogelijkheid tot beïnvloeden
milieubelastingeciëntie
sloop/
herge-
bruik
sloop
hergebruik
afvalstoen, stortplaats gebruik
onderhoud reparatie
technologisch concept
2
3
Tabel 1
De beschouwde milieueffectcategorieën met bijbehorend invloedsgebied, equivalentfactor en
schaduwprijs [5]
beschouwde milieueffectcategorieën inclusief schaduwprijs
milieueffectcategorieën (MEC's) betreffende invloedsgebiedequivalent-
eenheid schaduwprijs
[? / kg eq]
ozonlaagaantasting (ODP) ozonlaagkg CFK-11 eq? 30
vermesting (EP) water en bodemkg PO
4-eq? 9
verzuring (AP) water en bodemkg SO
2-eq? 4
fotochemische oxidantvorming (POCP) volksgezondheid en gewassenkg ethyleen eq? 2
human-toxologische effecten (HTP) volksgezondheidkg 1,4 DCB eq? 0,09
terrestrische ecotoxiteit ( TETP) ecosystemen in de bodemkg 1,4 DCB eq? 0,06
klimaatverandering (GWP 100j) klimaatveranderingkg CO
2-eq? 0,05
zoetwater aquatische ecotoxiteit (FEATP) ecosystemen in het waterkg 1,4 DCB eq? 0,03
uitputting van abiotische grondstoffen
(ADP) natuurlijke hulpbronnen
kg Ab eq? 0,00
Tabel 2 Opbouw milieueffectcategorie klimaatverandering met de belangrijkste broeikasgassen en hun
relatieve aardopwarmingsvermorgen volgens de CML-2 methode [6]
milieueffectcategorie klimaatverandering (equivalenteenheid kg CO 2-eq)
naam broeikasgas scheikundige notatieequivalentfactor [kg CO
2-eq / kg]
koolstofdioxide (referentiestof ) CO
2 1
methaan CH
4 21
lachgas N
2O310
chloorfluorkoolstofverbindingen C
xFyClz 4000 tot 11700
zwavelhexafluoride SF
6 22800
waterdamp H
2Otemperatuurafhankelijk
Milieukosten civiele betonbouw4
2012
|
online
Als input voor dit onderzoek zijn zes LCI- en LCIA-studies
vergeleken. De gehanteerde studies zijn uiteengezet in kader
'Uiteenzettingen gehanteerde databases', waarbij de naam, type,
initiator, jaar van uitgave en eventuele bijzonderheden zijn
beschreven. Uit deze vergelijking kan het volgende worden
geconstateerd:
? Tussen de modellen kunnen grote spreidingen zitten in de
emissie per eenheid materiaal. De grootste spreiding betrof
zelfs een factor 10. Dergelijke grote verschillen komen o.a.
doordat voorschriften niet uniform worden gehanteerd,
procesbomen aan de hand van gemiddelden worden opge-
steld en studies locatiegebonden zijn.
? Bij bepaalde bouwmaterialen of processen zijn de getalswaar -
den daarentegen exact hetzelfde. Indien de herkomst hiervan
wordt herleid, blijken de databases veelal naar één onderzoek
te verwijzen. Levenscyclusbeschouwing en beoordelingssysteem
Nu de uitgangspunten en de beschouwde milieueffecten zijn
behandeld, ontstaat de vraag hoe een waardeoordeel over de
emissies wordt opgesteld. In figuur 4 wordt aangegeven dat een
waardeoordeel de uitkomst is van een vermenigvuldiging
tussen een beoordelingssysteem en een Life Cycle Impact
Assessment (LCIA, zie kader 'Verklarende woorden- en afkor -
tingenlijst'). Een LCIA is een levenscyclusbeschouwing waarbij
de emissie van het materiaal in milieueffectcategorieën wordt
uitgedrukt. Om tot deze LCIA te komen, worden de emissies
van de verschillende Life Cycle Impacts (LCI's) gesorteerd. Een
LCI bestaat daarbij uit een in- en outputanalyse van bijvoor -
beeld de productie van een materiaal of het uitvoeren van een
proces. Hierbij kan ten aanzien van de input worden gedacht
aan grondstoffen plus energie, en voor de output aan halffabri-
caten, emissies en afval. Deze beschouwing moet worden uitge-
voerd op alle componenten van een procesboom, zoals weerge-
geven in figuur 4. Oftewel, als de emissies van twee vergelijk-
bare materialen worden vergeleken, moet allereerst van beide
materialen een procesboom worden opgesteld. Hierbij moet op
elk onderdeel van de procesboom een in- en outputanalyse
worden uitgevoerd. Vervolgens worden de emissies gesom-
meerd, gesorteerd en vermenigvuldigd met een beoordelings-
systeem om een waardeoordeel van beide materialen te verkrij-
gen, zoals in figuur 4 inzichtelijk is gemaakt. Op basis van dit
waardeoordeel kunnen de beide materialen onderling worden
vergeleken [8].
materiaal
(incl. pers-
boom)
LC I's
productie
grondstof x
transport x
infrastructuur
productie materieel
brandstof
brandstof
materieel
ranaderij transport productie en
onderhoud
materieel
aanleg en
onderhoud
infrastructuur
winning
winning
beoordelings-
systeemwaarde-
oordeel
emissies
LCIA
[MEC's]
sorteren v/d emissies
(CML -2 methode)
LCI van het
materiaal
grondstof y grondstof zkg
x
[kg]
1 2 3 4 5 6 7 8 9
kg
kg
transport
S O2
C 2H4C O2 C FK 1 1
P O4 C d
Sb A s
C O
4
5a 5b
2 Omschakeling bouwproces [1]
3 Sturingsmogelijkheden in levenscy-
clus van betonnen constructie [1]
4 Opbouw procesboom tot waarde -
oordeel emissies
5 CO
2-emissie gedurende verschil-
lende levenscyclusfasen voor
woning en autoweg [2]
Milieukosten civiele betonbouw
5 2012
|
online
online
? Als de Nederlandse databases daarentegen worden vergele-
ken met de internationale database, wordt inzichtelijk dat
gemiddeld genomen de hoogte van de emissies per product
in Nederland lager liggen dan het wereldwijde gemiddelde.
Dit komt vooral doordat in landen in ontwikkeling minder
efficiënte processen worden gehanteerd.
? Het niet volledig vermelden van de uitgangspunten en het
beschouwen van verschillende emissies leidt tot een gebrek
aan uniformheid en uitwisselbaarheid van de databases. Om
deze problematiek aan te pakken heeft men besloten de
'Geharmoniseerde Nationale Materialen Database' op te
stellen. Deze database zal vanaf 2012 de standaard worden
voor de bepaling van milieueffecten voor bouwmaterialen en
processen.
In deze studie is hoofdzakelijk gebruikgemaakt van de emissie-
gegevens uit DuboCalc, omdat dit programma momenteel door
Rijkswaterstaat wordt gebruikt in de aanbestedingen van grote
civieltechnische werken.
In het afstudeeronderzoek is als beoordelingssysteem (zie fig.
4 en 6) de schaduwprijsmethode gehanteerd zoals in de rech-
terkolom van tabel 1 is weergegeven. Deze schaduwprijzen
behorend bij de milieueffectcategorieën worden vermeld in
de 'Handleiding milieuprestaties gebouwen' [5] en worden
gehanteerd door de computerprogramma's Eco-quantum
(woningbouw), GreenCalc (utiliteitsbouw) en DuboCalc
(civiele bouw). De hoogte van de schaduwprijs wordt door de
Nederlandse overheid gezien als het hoogst toelaatbare kost-
prijsniveau voor het ongedaan maken van de schadelijke
effecten van emissies. Door deze methode toe te passen
ontstaat een fictief kostprijsniveau, waarin milieueffecten
worden vertaald in milieukosten.
+
+
bouwsteen
(materiaal
of proces) kosten tijdsonafhankelijke kosten
tijdsonafhankelijke kosten directe kosten
milieukosten
[MEC's] [MEC's]
x
[Kg]
emissies indelen in
milieueectcate-
gorieën (MEC's)
(wetenschappelijk
bepaald)
schaduwkosten milieueecten
(politiek bepaald)
[?]
1 2 3 4 5 6 7 8 9
emissies
totale project kosten
SO2
C 2H4C O2 C FK1 1
P O4 C d
Sb A s
C O
? ?
? ?
? ?
? ??
?
?
?
6
Modelopzet
In de vorige paragraaf is (aan de hand van fig. 4) aan bod
gekomen op welke wijze de emissies worden gesommeerd,
gesorteerd en vermenigvuldigd met de schaduwprijzen, zodat
van elk materiaal of proces de milieukostprijs kan worden
bepaald. Wanneer de milieukostprijs wordt gecombineerd met
de directe kosten, ontstaat de kern van het afstudeeronderzoek:
het kosten-, tijd- en emissiemodel. In figuur 6 wordt dit sche-
matisch weergegeven.
In dit model worden de drie kostprijscomponenten gesommeerd
die benodigd zijn voor het produceren van een materiaal of voor
het uitvoeren van een proces. Met het doorlopen van dit model
voor alle bouwmaterialen en processen (benodigd voor de reali-
satie van een constructie), kunnen de verschillende uitvoerings-,
sterkteklasse- en verhardingssnelheidvarianten worden doorge-
rekend. De uitkomst van deze (milieu)kostencalculatie geeft
inzicht in de gevolgen van het toevoegen van het toetsingscrite-
rium 'sustainability' op projectmatige basis.
Constateringen en conclusies
De vergelijkingen in-situ versus prefab beton, normale (C20/25)
vs. hogesterktebeton (C53/65) en de gebruikelijke versus de
versnelde verharding van beton, zijn getoetst aan de bouw van
het referentieproject. Hierbij zijn de negen milieueffectcatego-
rieën en schaduwkosten uit tabel 1 gehanteerd en is hoofdzake-
lijk gebruikgemaakt van de emissiegegevens uit DuboCalc. De
resultaten van de vergelijking zijn in figuur 7 weergegeven.
Hierin zijn de hoogte en onderverdeling van de kosten- en mili-
eukostencomponenten van de beschouwde varianten weergege-
ven.
Als eerste kan worden geconstateerd dat de milieukostprijs,
voor de levenscyclus 'van winning van grondstoffen tot en
Milieukosten civiele betonbouw6
2012
|
online
? 8.000.000
? 7.000.000
? 6.000.000
? 5.000.000
? 4.000.000
? 3.000.000
? 2.000.000
? 1.000.000
? 0
[?]
Directe kosten
[?]
Milieukosten
[?]
Directe kosten
[?]
Milieukosten
[?]
Directe kosten
[?]
Milieukosten
[?]
Directe kosten
[?]
Milieukosten
Bouwkeet en -plaatsMaterieelUitvoerend personeel
Transport Bekisting en ondersteuning
bouwfase
transportfase
productiefaseWapeningstaalBetonmortelBreedplaatvloer
In-situ C20/25 C20/25 (verscheld) Breedplaat C28/35 met
druklaag C20/25 In-situ C53/65 7
met de oplevering van de betonconstructie', circa 10% van
de directe kostprijs bedraagt. Dit verschilt ten opzichte van
de milieukostprijsberekening volgens DuboCalc. Volgens
DuboCalc is de milieukostprijs circa 20% van de directe
kostprijs, waarbij het verschil afkomstig is uit de verreke-
ningswijze van transport en de beschouwde levenscyclusfa-
sen (DuboCalc beschouwt een langere levenscyclus: van
'wieg tot graf ').
Ten tweede wordt uit figuur 7 duidelijk dat de 'productiefase'
(zie kader 'Verklarende woorden- en afkortingenlijst') maatge-
vend is voor de hoogte van de milieukosten. Dit wordt hoofd-
zakelijk veroorzaakt door de energiebehoefte van de productie
van staal en cement. Deze conclusie komt overeen met de situ-
atie in de woning- en utiliteitsbouw. Hieruit kan worden gecon-
cludeerd dat de meeste-energiebehoevende levenscyclusfase de
belangrijkste graadmeter voor de belasting op het milieu is.
De veelbesproken 'transportfase' is voor de hoogte van de milieu-
belasting nagenoeg verwaarloosbaar. Hierbij moet echter worden
opgemerkt dat de 'transportfase' de transporten van de productie-
locatie naar de bouwplaats beschouwt en dat in de 'productiefase'
een nagenoeg even grote component 'transport' zit.
Wanneer figuur 7 wordt geanalyseerd kan een uitspraak worden
gedaan over de kosten. De varianten in figuur 7 zijn geplaatst op
volgorde van oplopende directe kosten. Deze volgorde wijzigt
niet wanneer de totale kosten (directe kosten + milieukosten)
worden beschouwd. Wanneer alleen de milieukosten worden
beschouwd, wisselen de twee rechtervarianten van positie.
? rEfErEntiEs
1
Environmental design. fib Bulletin 28, 2004.
2 Reductie CO
2-emissie, deel 'Naar weten'. Koninklijke
BAM Groep, 2008.
3 Beton en CO
2. Betoniek 14/23, Uitgeverij Aeneas,
2009.
4 Meer Sustainable. Betoniek 15/22, Uitgeverij Aeneas,
maart 2012.
5 Aniek, D., Ewijk, H. van & Haas, M., Handleiding Mili-
euprestaties Gebouwen. 2007.
6 Guinnée, J.B., Handbook on life cycle assessment:
operational guide tot the ISO standards. 2002.
7 Milieugegevens van bouwmaterialen, bouwpro -
ducten en bouwelementen voor opname van een
milieuverklaring - Bepalingsmethode volgens de
levenscyclusanalyse methode. NEN 8006, 2004.
8 Environmental ? Life cycle assessment ? Principle
and framework. NEN EN ISO 14040, 2006.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de traditionele
bouwwijze met een relatief lage druksterkte zowel in
directe kosten als in milieukosten tot de laagste
kosten leidt en daarmee de voorkeur geniet.
Ten slotte zijn de milieukosten beschouwd in relatie tot de mili-
eueffectcategorieën. In dat geval blijkt dat 'klimaatverandering'
(? 0,05 / kg) de grootste bijdrage levert aan de milieukosten.
Deze categorie wordt gevolgd door 'humane toxiteit' (? 0,09 /
kg), 'vermesting' (? 4,00 / kg) en 'verzuring'
(? 9,00 / kg). Wanneer niet naar de hoogte van de milieukosten,
maar naar de kwantitatieve uitstoot wordt gekeken, valt op dat
er in de milieueffectcategorie 'klimaatverandering' het meest
wordt geëmitteerd. Wanneer de emissies afzonderlijk worden
beschouwd, wordt inzichtelijk dat CO
2 de meest geëmitteerde
stof is. Hierdoor is en blijft CO
2 de belangrijkste indicator voor
de milieubelasting in de Nederlandse civiele betonbouw.
Gevolgen voor de Nederlandse civiele betonbouw
Het beschouwen van projectmatige emissies in de Nederlandse
civiele betonbouw heeft onderstaande tot gevolg, zoals
beschouwd in dit onderzoek:
? Ondanks dat de directe gevolgen van het toevoegen van de
milieukosten gering zijn (10% van de directe kosten), kan het
in combinatie met andere projectmatige aspecten doorslag-
gevend zijn. Hierbij moet worden opgemerkt dat de hoogte
van de milieukosten direct is gerelateerd aan de hoogte van
de schaduwkosten. Grote wijzigingen in deze politiek
bepaalde vertaling van milieueffecten naar milieukosten zal
daardoor leiden tot andere overwegingen.
6 Kosten-, tijd- en emissiemodel ten behoeve
van bepaling kosten en milieukosten
7 Opbouw kosten en milieukosten van de
beschouwde varianten
Milieukosten civiele betonbouw
7 2012
|
online
online
? De conceptuele ontwerpfase, uitvoeringsmethode en wijze
van hergebruik zullen de belangrijkste sturingsmomenten
worden om tot een 'sustainable' ontwerp te komen (zie fig. 3).
? Het beschikbaar komen van de 'Geharmoniseerde Nationale
Materialen Database' zal een grote bijdrage leveren aan de
uniformheid, betrouwbaarheid en transparantie van de
beschikbare emissiefactoren.
? Het sluiten van de kringloop (van 'wieg tot wieg') in de
huidige modellen wordt niet beloond.
? De zoektocht naar minder-energiebehoevende productiepro-
cessen en materialen wordt voortgezet.
Tot slot kan worden gesteld dat de wereld om ons heen lang-
zaam verandert en dat het leefbaar houden van de aarde een
steeds grotere rol zal gaan spelen. Deze ontwikkeling zal zich
niet tot een product of sector beperken. Het vraagt aanpassin-
gen in productie, gebruik en hergebruikwijze van producten.
Dus, hoewel de directe impact van het toevoegen van het toet-
singscriterium 'sustainability' gering is, zullen de gevolgen voor
de Nederlandse civiele betonbouw niet uitblijven!
?
Uiteenzetting gehanteerde databases
Momenteel zijn er veel verschillende databases met milieugere -
lateerde informatie beschikbaar. In het onderzoek zijn onder -
staande (inter)nationale databases gehanteerd, waarbij van elke
database een korte omschrijving is gegeven:
? MRPI-bladen (LCIA-studie door VROM en NVTB uit 1999);
? Betondatabase 3.1 (LCIA-studie specifiek voor de Nederlandse
bouwsector. De studie is verricht door een samenwerkingsver -
band van Stichting Zand, Stichting Grind, VNC, BFBN, VOBN
(2003));
? DuboCalc v1.12b (LCIA-studie die o.a. de betondatabase
gebruikt. Het programma is gelanceerd door Rijkswaterstaat in
2010);
? CO
2-prestatieladder (LCI-studie uitgedrukt in CO 2 die is uitge -
geven door ProRail in 2009);
? Project Carbon Calculator (LCI-studie uitgedrukt in CO
2. Het
programma is gelanceerd door Koninklijke BAM Groep in
2009);
? ICE v1.6a (deze studie vergelijkt LCI-studies van over de gehele
wereld en is uitgegeven door de University of Bath (UK) in
2008).
Verklarende woorden- en afkortingenlijst
CO2-prestatieladder De CO 2-prestatieladder van ProRail beloont bedrijven voor hun bedrijfsma-
tige CO
2-beleid met kortingen op de prijscomponent van de aanneemsom.
De kortingen lopen van 0 tot 10% en de hoogte van de korting wordt
bepaald door middel van certificering waarin vier invalshoeken worden
beschouwd. Het gaat hierbij om: inzicht in CO
2-emissies, de reductie van CO 2,
transparantie (intern en extern) en participatie ten aanzien van initiatieven. In
deze bedrijfsmatige CO
2-beschouwing wordt o.a. meegenomen: het gebruik
van energie in bedrijfsruimten, gebruik van (bedrijfs)auto's en vliegreizen.
DuboCalc DuboCalc is een computerprogramma van Rijkswaterstaat waarin de
projectmatige emissies van civieltechnische projecten worden gekwantifi-
ceerd over de levensduur van 'wieg tot graf '. De resultaten van DuboCalc
worden uitgedrukt in milieukosten, die ontstaan door de projectmatige
milieueffecten te vermenigvuldigen met de schaduwprijzen (zie rechterko -
lom tabel 1). Vanaf september 2011 is DuboCalc door Rijkswaterstaat over
gedragen aan de Dutch Green Building Council en de CROW ten behoeve
van de ontwikkeling van BREEAM-NL Infra.
BREEAM-NL Infra BREEAM-NL Infra is het keurmerk voor infrastructurele werken vanaf
september 2012. In dit programma is DuboCalc het milieutechnische
rekenprogramma voor het kwantificeren emissies. De overgang van
DuboCalc naar BREEAM-NL Infra is in dit onderzoek niet beschouwd
omdat de ontwikkeling nog niet uitgekristalliseerd is.
Duurzaamheid In het Engels kent het begrip duurzaamheid twee woorden: 'durability' en
'sustainability'. Vanwege dit onderscheid worden in Nederland veelal de
Engelse termen gehanteerd.
Durability Duurzaamheid die zich richt op de levensduur van de constructie.
Sustainability Duurzaamheid die zich richt op het handhaven van de leefomstandighe -
den op de aarde ten behoeve van toekomstige generaties.
Bouwfase De fase waarin de constructie wordt gerealiseerd.
Gebruiksfase De levenscyclusfase waarin de constructie wordt gebruikt voor haar doel-
stelling.
Inkoopfase De fase voor de bouwfase oftewel de productie- en transportfase in één.
Productiefase De levenscyclusfase vanaf winning van grondstoffen tot en met het gefa-
briceerde product.
Transportfase De fase waarin de geproduceerde producten naar de bouwlocatie
worden gebracht.
LCA Life Cycle Assessment oftewel een levenscyclusanalyse.
LCI Life Cycle Impact oftewel een in- en outputanalyse van een procesboom
uitgedrukt in ongesorteerde emissies.
LCIA Life Cycle Impact Assessment oftewel een levenscyclusbeschouwing
waarbij de emissies van het materiaal in milieueffectcategorieën worden
uitgedrukt.
Reacties