Veiligheid is een publieke verantwoordelijkheid. Gebruikers en bezoekers van gebouwen kunnen onmogelijk zelf beoordelen of de constructie in orde is. Dat kunnen ze wel als het gaat om bijvoorbeeld het binnenklimaat of de kwaliteit van bijvoorbeeld het hang-en-sluitwerk. Wordt daar niet aan de eisen voldaan, dan zijn de gevolgen ook van een andere orde dan bij een instorting.
Constructieve calamiteiten die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan betekenen inderdaad, zoals de minister terecht stelt, dat de huidige publieke kwaliteitstoets niet optimaal is. Maar is het niet eenvoudiger en goedkoper om dáár iets aan te doen, in plaats van een nieuw stelsel op te tuigen? Er zijn immers ook veel voorbeelden van projecten waar de gemeente ongelukken heeft kunnen voorkomen.
Maar belangrijker: opdrachtgevers zélf de veiligheid laten toetsen door commerciële partijen is vragen om moeilijkheden in een branche waarin de laagste prijs het leidende selectiecriterium is. Daarnaast zijn opdrachtgevers vaak onvoldoende op de hoogte van de risico's die ze nemen en van hun eigen verantwoordelijkheden op dit vlak.
Private plantoetsing past in het streven van de rijksoverheid om zoveel mogelijk niet-kerntaken naar de markt af te stoten. Dat streven is op zich prima. Maar toetsen of een gebouw niet instort, is juist bij uitstek zo'n kerntaak. De wet gaat nu van start met privatisering van de laagste gevolgklasse. Complexere gebouwen blijven nog even bij de overheid. Reden om juist ook voor die categorie een professionaliseringsslag te maken, waaronder betere samenwerking met marktpartijen.
Maak gebruik van de kennis die er is, als de eindverantwoordelijkheid maar altijd bij de overheid blijft liggen.
Lees ook het artikel 'De bouw moet zelf zorgen voor kwaliteit maar kan dat niet alleen'
Reacties