Bij het project De Rotterdam ontstaan grote zettingen en zettingsverschillen. Dit is onder meer het gevolg van de relatief slappe ondergrond, maar ook van de verspringingen en de overstekken in het gebouw. Zo dragen sommige kolommen alleen de laagbouw en andere ook de hoogbouw. De kolom die het overstek van de hoogbouw draagt, zal veel meer verkorten dan de 8,1 m verder gelegen kern. Zonder maatregelen zouden de zettingsverschillen op diverse punten in het gebouw veel te groot worden. Bovendien kunnen vervormingen in de ondergrond leiden tot een aanzienlijke verschuiving van de belastingafdracht en daarmee van de kolombelastingen.
28
thema
Bijzondere
oplossingen
zettingen
Bij het project De Rotterdam ontstaan grote
zettingen en zettingsverschillen. Dit is onder
meer het gevolg van de relatief slappe
ondergrond, maar ook van de verspringin-
gen en de overstekken in het gebouw. Zo
dragen sommige kolommen alleen de laag-
bouw en andere ook de hoogbouw. De
kolom die het overstek van de hoogbouw
draagt, zal veel meer verkorten dan de 8,1 m
verder gelegen kern. Zonder maatregelen
zouden de zettingsverschillen op diverse
punten in het gebouw veel te groot worden.
Bovendien kunnen vervormingen in de
ondergrond leiden tot een aanzienlijke
verschuiving van de belastingafdracht en
daarmee van de kolombelastingen.
In De Rotterdam moet zowel omhoog
als omlaag worden gevijzeld
1
thema
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
29
Bodemopbouw
De bodemopbouw in Rotterdam kenmerkt zich in grote lijnen
door de aanwezigheid van een dikke kleilaag, de zogenaamde
Laag van Kedichem, tussen twee draagkrachtige zandlagen in.
Vrijwel alle gebouwen in de stad staan met de palen op de
bovenste zandlaag, op circa 25 m diepte. Ieder gebouw dat zo is
gefundeerd, ondergaat zettingen door indrukking van de klei
laag, die op circa 35 m diepte begint. Bij hoogbouw is dat
vanzelfsprekend veel meer dan bij normale gebouwhoogten. In
theorie kan dit worden voorkomen door te funderen op de
tweede zandlaag onder de Laag van Kedichem. Echter, op de
locatie van De Rotterdam ontbreekt deze tweede zandlaag
vrijwel geheel en is er geen andere keuze dan het gebouw te
funderen op de bovenste draagkrachtige zandlaag. Het gevolg
hiervan is dat er door de gebouwbelasting in de Laag van
Kedichem relatief grote zettingen en zettingsverschillen
ontstaan. Om te bepalen welke maatregelen in de hoofddraag
constructie moeten worden genomen, was een kwalitatieve en
kwantitatieve beschouwing van de zettingen noodzakelijk.
Studie zettingen
Om de invloeden die zettingen hebben op de constructie goed
in kaart te brengen, was het noodzakelijk de constructieve en
geotechnische invloeden mee te nemen in de analyse, evenals
de tijdsafhankelijke fasering van de bouw. Deze analyse is
globaal opgebouwd uit vier delen.
Berekening ondergrond
Eerst is door Fugro een berekening in PLAXIS uitgevoerd. De
input voor deze berekening werd gevormd door de resultaten uit
de sonderingen, diepe boringen, grondonderzoek op de aldus
verkregen monsters en een inschatting van de krachtsverdeling
van de constructie, gebaseerd op handmatige berekeningen. De
belastingen zijn in de PLAXISberekening meegenomen door
deze op een betonplaat te plaatsen, in het model op een diepte van
NAP 20 m. Deze betonplaat is een stijfheid meegegeven die gelijk
is aan de equivalente stijfheid van de gecombineerde vloeren in
het gebouw. Invloeden van kolommen, diagonalen en wanden zijn
hierin dus buiten beschouwing gelaten. Op basis van deze bereke
ning bedroeg de grootste vervorming 50 jaar na oplevering op
paalpuntniveau circa 280 mm in het midden van het gebouw en
circa 60 mm aan de rand (fig. 2). Zeer grote verschillen dus.
3D-model gebouw
Als tweede is nagegaan wat de zettingen voor invloed hebben
op de krachtsverdeling binnen het gebouw en wat deze krachts
verdeling voor invloed heeft op de zettingsverschillen. Hiertoe
is met een 3D LFEMberekening (Linear Finite Element
Method) in SCIA Engineer het gehele gebouw gemodelleerd,
waarbij de resultaten uit de PLAXISberekening zijn gebruikt
om een fundering te schematiseren. In het 3Dmodel is de
hoofddraagconstructie gemodelleerd, inclusief de afzonderlijke
funderingspalen, afdragend op een grondbedding (fig. 3).
Hieruit kwam als resultaat naar voren dat de optredende
zettingsverschillen van de ondergrond significant kleiner zijn
dan wat uit de eerste PLAXISberekening volgde (zetting in het
midden van het gebouw circa 170 mm en aan de rand circa
100 mm). Dit is onder meer te verklaren door de aanwezigheid
van diagonalen en wanden in het 3Dmodel, wat leidt tot meer
spreiding van de belasting naar de buitenzijde van het gebouw.
De prijs die daarvoor moet worden betaald, is de krachts
toename in deze elementen.
Beoordeling bouwfasering
Het gecreëerde 3Dmodel maakte duidelijk dat er constructieve
maatregelen moesten worden genomen om de zakkingsver
schillen nog verder te nivelleren. Het ging hierbij immers niet
alleen om zakkingen veroorzaakt door zettingen van de onder
grond, maar ook om zakkingen ten gevolge van vervormingen
van de gebouwelementen zelf, die in sommige gevallen te hoog
opliepen. Het ging vooral om verkortingen van de kolommen
door de aanwezige belasting en vervormingen door de uitkra
gende constructie van de drie torens op circa 90 m hoogte. De
hierdoor ontstane zakkingsverschillen zorgden voor grote rota
ties in de vloeren, waardoor significante scheurvorming zou
kunnen ontstaan in de constructieelementen, maar ook met
diepgaande consequenties voor de bouwkundige afwerking en
de gevels. Om de benodigde maatregelen te bepalen, evenals de
tijdstippen waarop deze maatregelen moesten worden
genomen, is ervoor gekozen om met vijf modellen de bouw
Bijzondere
oplossingen
zettingen
ir. Jalal Fitoury, ir. Jan Font Freide
Corsmit Raadgevend Ingenieurs /
Royal HaskoningDHV 1 In De Rotterdam wordt in drie gebieden gevijzeld: in de kelder
(omlaag vijzelen) en onder het overstek van de midden- en oosttoren
(omhoog vijzelen)
2 Grondvervormingen op basis van de PLAXIS-berekening
2
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
afstand [m]
Cruise terminal De rotterdam Belved?re
westtoren
middentoren oosttoren
zetting [mm]
0 50 100 150 \
200 250 300
0
-50
-100
-150
-200
-250
-300
eindzetting De rotterdam
en Belved?re
zetting Belved?re
extra zetting Belved?re
tgv De rotterdam
30
overhoogte &
bouwcorrecties
theoretisch ontwerpniveau zettingen &
zakkingen vijzelentheoretische
vervorming
stortniveau op de bouw
fundering
fase 1
fase 3, 4 en 5
fase 2 3
SCIA Engineer-model van de fundering en
de bouwfasen
4 Correctie berekende vervormingen
kolom zijn voor elke fase de vervormingen uit het model gecor
rigeerd volgens figuur 4. Hierdoor is inzicht verkregen in de
verwachte zettingen en vooral in wat de zettingsverschillen
zullen zijn tijdens de verschillende uitvoeringsfasen en ook na
realisatie van het gebouw.
Bepalen constructieve maatregelen
De resultaten van deze berekeningen zijn gebruikt om de
constructieve maatregelen te bepalen. Dit waren het creëren
van overhoogte (zeeg aanbrengen), het door middel van vijze
len laten zakken van licht belaste kolommen en het door
middel van vijzelen verhogen van zwaar belaste kolommen.
Deze maatregelen worden verderop nader toegelicht.
Het nivelleren van de te verwachten zettingsverschillen, door
hier tijdens het storten rekening mee te houden (aanbrengen
overhoogten e.d.), is in theorie mogelijk. Daarbij speelt echter
wel dat dit soort zettingen de eigenschap hebben om toch van
de theoretisch bepaalde waarden af te wijken. Ofwel, het kan
meevallen, het kan ook tegenvallen. De resultaten van de
zettingsanalyse zijn door alle partijen (zoals de architect,
hoofdaannemer, gevelbouwer en installateur) gebruikt voor
verdere analyse van de consequenties van de vervormingen op
de diverse afbouwcomponenten.
fasering (fase 1 t.m. 4) en de levensduur van het gebouw
(fase 5) te modelleren (tabel 1). Daarin is de stand van zaken
omtrent de ruwbouw, afbouw en veranderlijke belasting
meegenomen, evenals het tijdsafhankelijke effect van de grond
eigenschappen en de betonconstructie (kruip). Zo zijn in fase 1
de kolommen stijver gemodelleerd dan bijvoorbeeld in fase 5.
Om de vervormingen van het gebouw per fase te kunnen
beoordelen, moesten de berekende vervormingen uit de
3Dmodellen worden gecorrigeerd met de bouwcorrecties. Zo
houdt de 3Dmodellering geen rekening met het feit dat op de
bouwplaats vloerniveau x horizontaal wordt gestort, ongeacht
de vervormingen van vloerniveau x1. Tijdens het 'normale'
bouwen worden dus bij iedere stort de dan al opgetreden
vervormingen automatisch genivelleerd. Per niveau en per
Tabel 1
Gecreëerde modellen in SCIA Engineer
fase 1 fase 2fase 3fase 4fase 5
bouw ruwbouw t.m. plint t.m. low riset.m. high riset.m. high riset.m. high rise
bouw afbouw nee neet.m. low riset.m. high riset.m. high rise
variabele belasting nee neeneeneet.m. high rise
belasting ondergrond ja jajajaja
E-moduli elementen t.m. dak plint: E = E
b, 1 jaar t.m. dak plint: E = E b, 2 jaar low rise: E = E b, 1 jaar
t.m. dak plint: E = E b, 3 jaar low rise: E = E b, 2 jaar high rise: E = E b, 1 jaar
t.m. dak plint: E = E b, 4 jaar low rise: E = E b, 3 jaar high rise: E = E b, 2 jaar
t.m. dak plint: E = E b, 50 jaar low rise: E = E b, 50 jaar high rise: E = E b, 50 jaar
funderingk fase 1 = 100/18 x k eindfase kfase 2 = 100/35 x k eindfase kfase 3 = 100/53 x k eindfase kfase 4 = 100/70 x k eindfase kfase 5 = k eindfase
vijzelennee boven vloer -2boven vloer -2
onder high riseboven vloer -2
onder high risenee
3
4
thema
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
31
hoogteverschillen tijdens stortenhoogteverschillen na zakking kernhoogteverschillen na vijzelen keldervloer -2
vloer -2
vloer -1
vloer -1
vloer -2 vloer -2
vloer -1 vloer -1
vloer -2 vloer -2
vloer -1vloer -1
beganegrond-
vloer beganegrond-
vloer beganegrond-
vloer
beganegrond- vloer
beganegrond-vloer
beganegrond-vloer
kern kern
kern
100
2 x staalplaat 300 x 120 / 260 x 150
d = 5 mm met daartussen glijfolie h.o.h. 900 mm
doken Ø25 in tweede laag, L = 540, 295 mm
verzinkt in geribbelde buis Ø50 h.o.h. 450 mm
wordt kleiner
door vijzelen
na laatste vijzelmoment ondersabelen
met mortel K50, buis aangieten
5 Aansluiting keldervloer aan kelderwand
6 Principe van het vijzelen in de kelderlaag
Genomen maatregelen
Zoals gezegd, heeft het in beschouwing nemen van de optre
dende zettingen en zettingsverschillen in de hoofddraag
constructie geleid tot constructieve maatregelen zoals het
compenseren van vervormingsverschillen door te vijzelen en
door het creëren van overhoogte.
Kelder
Gebleken is dat de kern significant meer zal zakken dan de
buitenranden van het gebouw. Om te voorkomen dat tijdens de
levensduur van het gebouw ontoelaatbare hoogteverschillen in
de vloeren zouden optreden, is de onderste keldervloer een zeeg
gegeven, variërend van 200 mm in de kerngebieden tot 140 mm
aan de buitenranden van het gebouw. Deze waarden zijn zo
bepaald om de zettingsverschillen in de eindsituatie te minimali
seren, waarbij een kleine overmaat is meegenomen om eventuele
hogere zettingen dan berekend op te kunnen vangen.
Het peil in de kerngebieden komt in het begin dus 200 mm
hoger dan het uiteindelijk gewenste peil. De hoogte van de
bovenliggende vloeren wordt bepaald op basis van een referen
tiepunt in het onderste kelderniveau van de middelste toren.
De bovenliggende vloeren worden vervolgens horizontaal
gestort, waardoor de gehele vloer een overhoogte krijgt van
200 mm minus de tot dat moment opgetreden zettingen. Voor
de bovenliggende vloeren wordt op deze wijze de gemiddeld te
verwachten zakking opgevangen, maar niet de zettingsverschil
len over het vloeroppervlak. De zettingsverschillen worden
verkleind door de licht belaste kolommen aan de buitenranden
van het gebouw (die alleen het plintgebouw dragen) naar
beneden te brengen door middel van vijzelen (fig. 6).
Zoals uit figuur 6 is op te maken, worden de buitenste randen
van vloer 1 en 0 (begane grond) naar beneden gevijzeld.
Omdat deze vloeren in de kelder op de kelderwand moeten
afdragen en doordat de kelderwand niet kan worden gevijzeld,
moest hier in de detaillering een speciale aansluiting worden
bedacht. Deze aansluiting maakt vijzelen tijdens de bouwfase
en tegelijkertijd horizontale krachtsafdracht tussen vloeren en
kelderwand mogelijk. Na het laatste vijzelmoment maakt deze
aansluiting tevens verticale krachtsafdracht mogelijk tussen
vloeren en kelderwand (fig. 5).
Impact zettingen op hoofddraagconstructie
Door het in beschouwing nemen van de optredende vervor
mingen in het 3Dmodel wijkt de krachtsverdeling in de
constructie af van de gemaakte handberekeningen. Om met
voldoende veiligheid de reële krachtsverdeling in het gebouw
na te bootsen en om de worstcasescenario's per element van de
hoofddraagconstructie te bepalen, zijn de eerder gemaakte
3D modellen onderverdeeld in drie hoofdmodellen:
? het stabiliteitsmodel (t.b.v. de windbelasting);
? een model bij tijdstip oplevering (fase 4), uitgaande van een
hoge inschatting van de stijfheid van de grond (scenario
weinig zettingen);
? een model 50 jaar na oplevering (fase 5), uitgaande van het
voorspelde zettingsgedrag (scenario veel zettingen).
Op basis van deze modellen zijn de worstcasescenario's gevon
den voor de krachtsverdeling per element. Deze gevonden
krachtsverdeling heeft in een aantal gevallen geleid tot wijzigin
gen in afmetingen van kolommen en de hoeveelheid funde
ringspalen. Dit heeft vervolgens weer invloed op de stijfheid
van de constructie en leidt derhalve tot een aanpassing in de
krachtsverdeling. Per saldo zijn deze stappen in een iteratie
proces verscheidene malen doorlopen, totdat een evenwichts
situatie werd gevonden waarbij de krachtsverdeling en de stijf
heid van de hoofddraagconstructie in harmonie zijn.
5
6
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
32
vijzel
150
1400
1400
stalen plaat 600 x 600 x 200 (S355)
aassen afhankelijk van zettings-
verschil plint/toren
kolommen type E
afmeting: 600 x 600 mm 2
betonkwaliteit: C53/65kolommen type E
afmeting: 600 x 600 mm
2
betonkwaliteit: C53/65
totaal 16+4 Ø40 in
tweede laag aan te lassen
brandwerend
materiaal rondom
300 300
stalen vulplaten 300 x 300 x 10
verspringend aanbrengen
300
600
600
600
beginsituatie eindsituatie
sparing Ø32
deuvel Ø30, L = 425
stalen plaat
1400 x 1400 x 200 (S355)
stalen vulplaten
300 x 300 (S235)
stalen platen
600 x 600 (S335) stalen plaat d = 200 mm (S355)
afgebrand op 600 x 600
7
8
De te vijzelen kolommen zijn in de onderste kelderlaag voor
zien van uitstekende, 200 mm dikke, stalen voeten. Het omlaag
vijzelen wordt gerealiseerd door vijzels onder deze kolomvoe
ten te plaatsen. De kolom rust op een stapel stalen platen van
elk 10 mm dik. Door de vijzels op spanning te brengen worden
de stalen vulplaten in spanningsloze toestand gebracht, waarna
per vijzelstap één vulplaat wordt verwijderd. De vijzels laten de
kolom vervolgens zachtjes 10 mm zakken (fig. 7 en foto 8). Een speciaal effect van de zettingen is het volgende. De zetting
van de ondergrond vormt als het ware een kuil met vloeiend
verlopende randen. Kolompoeren die met de palen op een
dergelijke glooiing staan, zullen dus scheef zakken. Immers, de
paal die het dichtst bij het midden van de kuil staat, zal iets
meer zakken dan de paal die het verst daarvandaan staat. Door
de rotatie van de ondergrond ontstaan buigende momenten in
de kolommen. Deze momenten zijn volgens de mechanica
afhankelijk van de stijfheid en de lengte van de kolom. Bij de
beperkte verdiepingshoogte van 2,7 m in de kelder zijn die
momenten soms erg hoog. Deze momenten zijn voor een groot
aantal kolommen gereduceerd door de ongesteunde lengte van
de kolom te vergroten. Dit is gerealiseerd door sparingen in
vloer 1 te voorzien ter plaatse van de kolommen, zodat de
kolommen geen horizontale steun aan deze vloer kunnen
ontlenen. Hierdoor is wel de kniklengte van de kolommen
verdubbeld (nu twee keer verdiepingshoogte). Het in horizon
tale richting loshouden van de kolommen is mogelijk gemaakt
door middel van kransen aan de kolommen, voorzien van een
flexibel oplegmateriaal om zo min mogelijk horizontale weer
stand te ontwikkelen (fig. 9).
Voor de meest zwaar belaste kolommen bleek uit de
berekeningen dat deze maatregel niet toereikend was om de
buigende momenten voldoende te reduceren. Deze kolommen
thema
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
33
30 mm neopreen voeg vullen met steenwol
bovenaanzicht
kolom 950 x 950 C80/95
2 stalen platen 950 x 950 (S355)
950
225
225
70
225
225
1 deuvel Ø30 in gat Ø32
HD 400 x 1086 (S460)
stalen plaat 480 x 480 (S355)
brandwerend materiaal rondom
2 stalen platen 950 x 950 (S355)
9 10
7 Licht belaste vijzelkolommen kelder
8 Vijzelvoorziening in de licht belaste kelderkolommen
9 Aansluiting tussenvloer op de kelderkolommen
10 Plastisch scharnier in de kolommen
(950 x 950 mm 2), met in een aantal gevallen ingestorte
HDprofielen, hebben een dermate hoge stijfheid dat met het
verdubbelen van de ongesteunde lengte niet het gewenste effect
kon worden bereikt. Het nog meer vergroten van de onge
steunde lengte, door deze kolommen ook op de beganegrond
vloer los te koppelen, zou een kniklengte van circa 15 m
opleveren. Dit zou in combinatie met de rotaties van de onder
grond tot ontoelaatbare geometrische excentriciteiten leiden.
Voor de betreffende kolommen is een andere oplossing gevon
den. Er wordt een plastisch scharnier gerealiseerd in de aanslui
ting tussen kolom en onderste keldervloer. Door ter plaatse van
deze aansluiting de kolomdoorsnede te reduceren tot een stalen
blok van 500 x 500 mm
2, zal de excentriciteit in de kolom als
gevolg van de rotaties van de ondergrond worden afgetopt tot
een bepaalde maximale waarde die onafhankelijk is van de
rotatie van de kolomvoet. Doordat deze kolommen een zeer
hoge normaalkracht hebben (ca. 78 000 kN), zijn aanvullend
stalen platen van 450 mm dik nodig om de drukkracht van de
doorsnede van 950 x 950 mm
2 over te brengen naar de stalen
doorsnede van 500 x 500 mm
2, en vice versa (fig. 10).
Plint
In het ontwerp van de hoofddraagconstructie zijn in de plint
ten aanzien van stabiliteit outriggers voorzien die extra stijfheid aan de kern moeten bieden. In het ontwerp zijn deze outriggers
aanwezig in de vorm van diagonalen en wanden die de belas
ting vanuit de kerngebieden naar buiten toe afdragen. Door het
zettingspatroon van de ondergrond, waarbij de kerngebieden
meer zakken dan de randzones, zal de kern aan de outriggers
willen gaan hangen. Hierdoor zou de belasting op de outriggers
fors worden vergroot. Om dit in bepaalde mate te voorkomen,
is in het ontwerp een dilatatie voorzien in deze outriggers
(fig. 11). Pas nadat een deel van de te verwachten zetting is
opgetreden, gaan de outriggers op de betreffende kolommen
dragen.
Low rise en high rise
De uitkraging bij de overgangen tussen low rise
(laagbouw) en
high rise (hoogbouw) zullen dusdanig vervormen, dat ook hier
maatregelen moesten worden genomen. Voor de midden
(kantoren) en oosttoren (hotel / kantoren), die beiden uit een
stabiliteitskern met omringende kolommenstructuur bestaan,
werden deze maatregelen gevonden in het vijzelen van de
kolommen onder de diagonalen. Deze kolommen dragen een
fors deel van de bovenliggende high rise, waardoor deze zullen
zakken, met als gevolg dat het overstek nog eens twee keer
zoveel zakt. Zonder maatregelen zouden de zakkingsverschillen
hier veel te groot worden. Door het aanbrengen van de vijzel
mogelijkheid kunnen de vervormingen van het overstek
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
34
11
12
worden gecontroleerd, zowel als ze meevallen als in het geval ze
tegenvallen. Omdat de diagonalen op de kern aansluiten, is een
dilatatie in de onderste twee vloeren opgenomen om ervoor te
zorgen dat het vakwerk niet aan de kern zal trekken als gevolg
van het vijzelen (fig. 12). In totaal is rekening gehouden met
een te vijzelen afstand van 100 mm, hetgeen in stapjes van telkens 10 mm wordt gerealiseerd.
Voor de westtoren (woningen), die opgebouwd is uit een
wandenstructuur, is vijzelen niet wenselijk. Door de hogere
stijfheid van de wandenstructuur zijn voor deze toren kleinere
vervormingen van het overstek gevonden. Deze vervormingen
zijn opgevangen door een zeeg toe te passen ter plaatse van het
overstek.
Vijzelen tijdens bouwfase
In het voorgaande is toegelicht dat er globaal in drie gebieden
wordt gevijzeld: in de kelder (omlaag vijzelen) en onder het
overstek van de midden en oosttoren (omhoog vijzelen). Om
te beoordelen of de gemaakte voorspellingen ten aanzien van
de zettingen van de ondergrond en vervormingen van het
gebouw overeenkomen met de werkelijkheid, worden tijdens
de bouw de zakkingen in de kelder en bij het overstek van de
drie torens met grote regelmaat gemeten. De meetresultaten
worden vergeleken met de voorspellingen, waarna per theore
tisch vijzelmoment wordt bepaald of er daadwerkelijk moet
worden gevijzeld. Wanneer tot de conclusie wordt gekomen dat
er daadwerkelijk moet worden gevijzeld, worden de vijzelwaar
den door de constructeur opgegeven in combinatie met de te
verwachte vijzelkracht die benodigd is om de vijzelwaarde te
realiseren. Op de bouwplaats worden deze vijzelkrachten
gemeten en teruggekoppeld aan de constructeur, zodat kan
worden gecontroleerd of het mechanisme en de voorspelde
reactie van het gebouw ten gevolge van het vijzelen overeen
komen met de uitgangspunten.
Gedurende het schrijven van dit artikel is er vier keer in de
kelder omlaag gevijzeld, drie keer in de middentoren omhoog
en vijf keer in de oosttoren omhoog, in redelijke mate conform
de voorspellingen van de zettingsanalyse.
?
11 Tijdelijke dilataties
in de outriggers
12 Vijzelposities tussen
high rise en low rise
LR07: 49330+
P13 2920
2920
-> zie foto 1
thema
Bijzondere oplossingen zettingen 1 2013
Reacties